Uitspraak 202101500/2/R2


Volledige tekst

202101500/2/R2.
Datum uitspraak: 14 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:

het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel en [verzoeker A], gevestigd te Geffen, gemeente Maasdonk,

verzoekers,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 januari 2021 in zaken nrs. 20/710 en 20/733 in het geding tussen:

[wederpartij A],

[wederpartijen B] (hierna samen en in enkelvoud: [wederpartij B])

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2019 heeft het college aan [verzoeker A] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van commerciële ruimtes en 27 appartementen op het perceel Adrianusplein 2G, 131 t/m 147, 231 t/m 247, 331 t/m 347, Kloosterpad 2 en Petrus Dondersplein 14 te Sint-Michielsgestel (hierna: het perceel).

Bij afzonderlijke besluiten van 28 januari 2020 heeft het college de door [wederpartij B] en [wederpartij A] daartegen gemaakte bezwaren deels gegrond verklaard, maar het besluit van 1 oktober 2019 in stand gelaten.

Bij besluit van 24 november 2020 heeft het college de verleende omgevingsvergunning gewijzigd, in die zin dat een voorschrift is toegevoegd.

Bij uitspraak van 21 januari 2021 heeft de rechtbank het door [wederpartij B] ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het door [wederpartij A] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 januari 2020 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Tegen deze uitspraak hebben het college, [verzoeker A], [wederpartij B] en [wederpartij A] hoger beroep ingesteld. Het college en [verzoeker A] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 april 2021, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat in Nijmegen, mr. A.J.H. Keijsers en V.E.H. van Hees, [verzoeker A], ook vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, en [gemachtigde], [wederpartij A], vertegenwoordigd door mr. B.J.W. Walraven, advocaat in Rotterdam, en [wederpartij B], zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het college heeft bij besluit van 1 oktober 2019 aan [verzoeker A] een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verleend voor het bouwen van commerciële ruimtes en 27 appartementen op het perceel.

[wederpartij A] en [wederpartij B] wonen in de omgeving van het perceel en vrezen een aantasting van hun woon- en leefklimaat door de bouw en het gebruik van de commerciële ruimtes en 27 appartementen.

3.       De rechtbank heeft het door [wederpartij A] ingestelde beroep gegrond verklaard, omdat het college volgens haar in strijd met artikel 6.17 van de Wet ruimtelijke ordening de exploitatiekosten niet volledig op [verzoeker A] heeft verhaald. Het college heeft aan de omgevingsvergunning niet een voorschrift verbonden dat [verzoeker A] een exploitatiebijdrage aan de gemeente verschuldigd is en de betaling van die bijdrage is ook anderszins niet verzekerd. Het college heeft verschillende manieren om dit gebrek te herstellen. Het kan bijvoorbeeld alsnog een voorschrift aan de omgevingsvergunning verbinden, maar het kan er ook voor kiezen een nieuwe overeenkomst met [verzoeker A] te sluiten met inachtneming van het exploitatieplan, aldus de rechtbank.

Beoordeling verzoek

4.       Het college en [verzoeker A] hebben de voorzieningenrechter verzocht om met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de bodemprocedure, dan wel een voorlopige voorziening te treffen. Het college stelt een spoedeisend belang te hebben bij het verzoek, omdat het op grond van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van die uitspraak en die uitspraak volgens hem een kennelijke misslag bevat. [verzoeker A] stelt dat zij niet kan starten met de bouw van de commerciële ruimtes en 27 appartementen zolang onduidelijkheid bestaat over het oordeel van de rechtbank over de exploitatiebijdrage. De beroepsprocedure tegen de omgevingsvergunning heeft ertoe geleid dat enkele kopers zich hebben teruggetrokken. Verdere vertraging zal ertoe leiden dat ook andere kopers zullen afhaken. Dit heeft ernstige (financiële) consequenties, aldus [verzoeker A].

5.       Gelet op het verzoekschrift is het verzoek er met name op gericht om op korte termijn een definitief oordeel te krijgen over het oordeel van de rechtbank over de exploitatiebijdrage. De mogelijkheid om hangende hoger beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen is evenwel niet bedoeld om door middel van de zogenoemde "kortsluiting" als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. De voorzieningenrechter zal het verzoek in zoverre dan ook afwijzen.

6.       Ter zitting hebben [wederpartij A] en [wederpartij B] desgevraagd te kennen gegeven dat zij er geen bezwaar tegen hebben als het college hangende de hoger beroepen geen nieuw besluit op bezwaar neemt. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het college geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op de ingestelde hoger beroepen heeft beslist.

Conclusie

7.       Gelet op wat hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op de ingestelde hoger beroepen heeft beslist;

II.       wijst het verzoek voor het overige af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2021

457.