Uitspraak 202005012/1/A3


Volledige tekst

202005012/1/A3.
Datum uitspraak: 7 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 augustus 2020 in zaak nr. 19/4321 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2018 heeft de korpschef van politie de jachtakte van [appellant] ingetrokken.

Bij besluit van 3 juli 2019 heeft de minister het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 augustus 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

1.       Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is tezamen met de toepasselijke passage uit de Circulaire wapens en munitie 2018 opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

2.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het opgemaakte proces-verbaal van bevindingen geen juiste weergave van de feiten en omstandigheden bevat waardoor daaraan geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Het proces-verbaal bevat een subjectief verslag van zijn psychische gesteldheid en daarin is niet opgenomen dat hij op het moment van het huisbezoek op 6 september 2018 op het punt stond te gaan jagen, aldus [appellant].

2.1.    De rechtbank heeft in de uitspraak, onder 4.2, terecht overwogen dat bij besluitvorming uit mag worden gegaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs ertoe noopt van dit uitgangspunt af te wijken. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat niet valt in te zien waarom de verbalisanten in het proces-verbaal de verklaring van [appellant], dat hij op het punt stond te gaan jagen, niet zouden hebben opgenomen wanneer hij die verklaring daadwerkelijk had gegeven.

Voorts heeft de rechtbank in de uitspraak, onder 2.1, overwogen dat twijfel aan de psychische stabiliteit van [appellant] in de besluitvorming niet is gehandhaafd. De stelling van [appellant], dat het proces-verbaal een subjectief verslag bevat van zijn psychische gesteldheid treft daarom geen doel.

Het betoog faalt.

3.       [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de intrekking van de jachtakte in strijd is met de eisen van proportionaliteit. De overtreding had gekwalificeerd moeten worden als 'lichtere onregelmatigheid' die afgedaan kon worden met een schriftelijke waarschuwing, aldus [appellant].

3.1.    Het niet veilig opbergen van een jachtwapen en munitie vormt een potentieel ernstig gevaar voor de veiligheid van de samenleving. Gelet daarop heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat de omstandigheid dat [appellant] op 6 september 2018 een jachtwapen niet in een wapenkluis maar in een niet verankerde kast, tevens niet gescheiden van munitie, had opgeborgen, geen lichtere onregelmatigheid is als bedoeld in paragraaf 9.1 van de Circulaire wapens en munitie 2018, waarvoor met een schriftelijke waarschuwing had moeten worden volstaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat voldaan is aan de eisen van proportionaliteit.

Het betoog faalt.

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Sparreboom

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2021

195.

BIJLAGE

ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

Hoofdstuk 8. Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter

Titel 8.2. Behandeling van het beroep in eerste aanleg

Afdeling 8.2.5. Onderzoek ter zitting

Artikel 8:57

1. De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege […]

3. Als de bestuursrechter bepaalt dat het onderzoek of het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft, sluit hij het onderzoek.

Titel 8.5. Hoger beroep

Artikel 8:108

1. Voor zover in deze titel niet anders is bepaald, zijn op het hoger beroep de titels 8.1 tot en met 8.3 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 8:1 tot en met 8:10, 8:41, tweede lid, en 8:74.

[…]

CIRCULAIRE WAPENS EN MUNITIE 2018

Bijzonder deel (B)

9. Toezicht op de naleving

9.1. Toezicht op verlofhouders en jachtaktehouders

[…]

Bij lichtere onregelmatigheden, zoals kleine onjuistheden of slordigheden, dient een schriftelijke waarschuwing aan betrokkene te worden gegeven, waarin hem wordt meegedeeld welke onjuistheden of slordigheden zijn geconstateerd en waarin hij wordt gemaand om die in de toekomst te voorkomen.

[…]