Uitspraak 202004182/4/A3 en 202004252/4/A3


Volledige tekst

202004182/4/A3 en 202004252/4/A3.
Datum beslissing: 2 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

om wraking (artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) van staatsraad C.J. Borman als lid van de Afdeling bij de behandeling van de zaken nrs. 202004182/3/A3 en 202004252/3/A3.

Procesverloop

Tijdens de zitting op 24 maart 2021 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad C.J. Borman (hierna: de staatsraad) bij de behandeling van de zaken nrs. 202004182/3/A3 en 202004252/3/A3.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De staatsraad heeft een schriftelijke reactie ingediend, die aan verzoeker is toegezonden.

De Afdeling heeft op 29 maart 2021 [verzoeker] gehoord.

De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Overwegingen

1.       Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.       Aan het verzoek om wraking is het volgende ten grondslag gelegd. De rechtbank Rotterdam heeft op 22 oktober 2019 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Awb, een beroep van [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard. [verzoeker] heeft hiertegen verzet gedaan. Op de zitting waar het verzet werd behandeld, heeft hij de behandelend rechter gewraakt. Bij beslissing van 16 juli 2020 is het verzoek om wraking afgewezen. Bij uitspraak van 24 juli 2020 is het verzet ongegrond verklaard.

Hoewel tegen de beslissing en de uitspraak van de rechtbank geen hoger beroep openstaat, heeft [verzoeker] daartegen wel hoger beroep bij de Afdeling ingesteld. [verzoeker] is namelijk van mening dat de rechtbank fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden. Om die reden heeft hij de Afdeling gemotiveerd verzocht om doorbreking van het appelverbod.

Bij uitspraak van 5 oktober 2020, in zaken nrs. 202004182/2/A3 en 202004252/2/A3 heeft de Afdeling zich, onder verwijzing naar de relevante wettelijke bepalingen, kennelijk onbevoegd verklaard om van de hoger beroepen van [verzoeker] kennis te nemen. [verzoeker] heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan. Tijdens de behandeling van het verzet op een zitting heeft [verzoeker] aangegeven dat hij staatsraad F.C.M.A. Michiels, die na vereenvoudigde behandeling als lid van de enkelvoudige kamer de voormelde uitspraak van 5 oktober 2020 heeft gewezen, wil horen. Na de opmerking ter zitting van de staatsraad dat de verzetprocedure niet voorziet in het horen van de staatsraad die de uitspraak, waarvan verzet, heeft gewezen, in dit geval staatsraad Michiels, heeft [verzoeker] de staatsraad gewraakt. Volgens [verzoeker] is de uitspraak van 5 oktober 2020 niet gemotiveerd, terwijl hij gemotiveerd heeft aangevoerd dat in zijn geval doorbreking van het appelverbod geboden was. Hij heeft in dat kader een verklaring van staatsraad Michiels nodig om zijn verzet te kunnen onderbouwen, aldus [verzoeker].

3.       Op grond van het bepaalde in art. 8:15 van de Awb dient in een wrakingsprocedure (uitsluitend) te worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het is aan [verzoeker] om aannemelijk te maken dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. Het subjectieve oordeel van de belanghebbende is niet doorslaggevend.

4.       De verzetprocedure is gericht op beantwoording van de vraag of terecht tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan, in dit geval op de grond dat de Afdeling kennelijk onbevoegd is om van de hoger beroepen kennis te nemen nu daar geen wettelijke grondslag voor bestaat. [verzoeker] kan in die verzetprocedure aanvoeren dat de Afdeling in zijn geval ten onrechte tot die vereenvoudigde behandeling is overgegaan, omdat daarmee volgens hem wordt miskend dat hij in de hogerberoepschriften heeft aangegeven dat er aanleiding was voor een doorbreking van dat appelverbod. Het systeem van de Awb biedt evenwel geen grond voor het in verzet als getuige horen van de rechter die de in verzet ter beoordeling voorliggende uitspraak heeft gedaan. Daartoe bestaat ook geen noodzaak. [verzoeker] is het niet eens met de uitspraak van 5 oktober 2020 waarbij de Afdeling zich kennelijk onbevoegd heeft verklaard om van de hoger beroepen kennis te nemen. Daartegen staat het middel van verzet open, wat [verzoeker] ook heeft aangewend. In dat verzet kan [verzoeker] al zijn argumenten naar voren brengen, inclusief het argument dat hij in zijn hoger beroepschriften gemotiveerd heeft verzocht om doorbreking van het appelverbod en dat de Afdeling in de uitspraak van 5 oktober 2020 daarop volgens hem ten onrechte niet gemotiveerd is ingegaan. Dat er in het verleden in civiele procedures of in strafzaken (oud)rechters zijn gehoord, doet aan het vorenstaande niet af. Wat [verzoeker] aanvoert, biedt daarom geen grond voor het oordeel dat de staatsraad, door staatsraad Michiels niet te horen in de verzetprocedure, partijdig of vooringenomen is geweest dan wel dat een bij [verzoeker] gerechtvaardigde vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.

5.       Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2021

473.