Uitspraak 202006355/1/R4


Volledige tekst

202006355/1/R4.
Datum uitspraak: 7 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2020 heeft het college zijn beslissing om op 20 januari 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 21 oktober 2020 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2021, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. K.C. van Moorsel, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 20 januari 2020 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de Fluitschiplaan 245 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar herleidbaar poststuk is aangetroffen. Het poststuk is een ongeopende envelop van de BankGiro Loterij die aan haar is geadresseerd.

2.       [appellante] betwist dat de aangetroffen huisvuilzak van haar afkomstig is. Zij stelt dat zij nooit gebruikmaakt van de twee ORAC's ter hoogte van de Fluitschiplaan 245, maar dat zij de drie ORAC's aan de andere kant van haar appartementengebouw gebruikt die op haar looproute naar de parkeergarage liggen. Volgens haar is het mogelijk dat de aangetroffen envelop verkeerd is bezorgd bij een andere bewoner en dat diegene de brief heeft weggegooid. Zij stelt dat het bij de brievenbussen beneden bij haar appartementengebouw vaker voorkomt dat post in de verkeerde brievenbus wordt bezorgd en dat zij regelmatig verkeerd bij haar bezorgde post in de juiste brievenbus gooit. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij niet weet hoeveel post van haar verkeerd wordt bezorgd en vervolgens door de ontvanger alsnog in haar brievenbus wordt gegooid. Zij heeft hierbij ook een verklaring van een voormalige buurman overgelegd waarin hij verklaart dat hij minstens vier keer per jaar een aan een andere bewoner geadresseerde reclamefolder heeft ontvangen. Deze buurman heeft ook verklaard dat [appellante] altijd zwarte afvalzakken met een witte sluitstrip gebruikt, terwijl de aangetroffen huisvuilzak een gele treksluiting heeft.

Verder is het volgens [appellante] mogelijk dat een andere bewoner met een sleutel de ORAC heeft geopend en de huisvuilzak eruit heeft gehaald om ruimte te maken in de ORAC.

Tot slot stelt [appellante] dat zij alleen woont en weinig thuis is, omdat zij elke doordeweekse dag en soms in het weekend als tenniscoach werkt, waardoor zij weinig afval heeft. Zij stelt dat zij op zaterdag 18 januari 2020 de hele dag weg is geweest en dat zij de dagen daarna haar appartement niet heeft verlaten omdat zij ziek was. Dit onderbouwt zij met een verklaring van haar werkgever dat zij zich op maandag 20 januari 2020 ziek heeft gemeld.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het daarin aangetroffen poststuk is de huisvuilzak tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Met de verklaring van haar voormalige buurman en haar toelichting over de brievenbussen en de postbezorging bij haar appartementengebouw heeft [appellante] aannemelijk gemaakt dat het vaker voorkomt dat in haar appartementengebouw post verkeerd bezorgd wordt. In combinatie met de omstandigheid dat de aangetroffen envelop niet geopend was, acht de Afdeling het niet onaannemelijk dat die envelop verkeerd is bezorgd bij een andere bewoner en dat diegene de envelop heeft weggegooid zonder hem te openen.

Met de verklaring van haar werkgever heeft zij aannemelijk gemaakt dat zij op maandag 20 januari 2020 ziek was. Hoewel zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zo ziek was dat zij haar huisvuilzak niet weg kon brengen en ook niet dat zij de huisvuilzak niet heeft kunnen wegbrengen voordat zij ziek werd, acht de Afdeling het niet ongeloofwaardig dat zij op zondag 19 januari 2020 ook al ziek was en dat zij toen niet naar buiten is geweest om haar huisvuil weg te brengen. Daarbij betrekt de Afdeling dat het aannemelijk is dat zij als eenpersoonshuishouden weinig afval heeft en zij daarom met het wegbrengen van haar huisvuil kon wachten totdat zij weer beter was.

De omstandigheid dat zij gewoonlijk gebruik maakt van de drie ORAC's aan de andere kant van haar appartementengebouw, die op de route naar de parkeergarage liggen, betekent op zichzelf niet dat zij haar huisvuilzak niet toch een keer om een bepaalde reden naar de twee ORAC's aan de andere kant kan hebben gebracht, maar maakt het wel minder waarschijnlijk dat de daar aangetroffen huisvuilzak van haar is.

Gelet op alle voorgaande omstandigheden tezamen, acht de Afdeling het aannemelijker dat het poststuk in de huisvuilzak verkeerd is bezorgd bij een andere bewoner en dat diegene de aangetroffen huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, dan dat [appellante] die huisvuilzak naast de twee ORAC's rechts van haar appartementengebouw heeft gezet terwijl zij ziek was, of voordat zij ziek was, in welk geval zij geen reden had om de ORAC's daar te gebruiken, omdat zij op weg naar haar auto langs de drie ORAC's aan de andere kant zou zijn gekomen. Gelet hierop heeft het college haar ten onrechte als overtreder aangemerkt in het primaire besluit van 16 februari 2020 en heeft het dit besluit ten onrechte niet herroepen bij het besluit op bezwaar van 21 oktober 2020.

Het betoog slaagt.

3.       [appellante] betoogt verder dat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarprocedure. Gelet op de vorige overweging hoeft dit betoog niet meer te worden besproken.

4.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 21 oktober 2020 moet worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 16 februari 2020 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit heeft tot gevolg dat als [appellante] het bedrag van € 126,00 al heeft betaald, de gemeente dit bedrag zal moeten terugbetalen.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 21 oktober 2020, kenmerk B.4.20.0738.001;

III.      herroept het besluit van 16 februari 2020, kenmerk 00902W2A20;

IV.     bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,00 (zegge: achtenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2021

687.