Uitspraak 202002270/1/R2 en 202002270/2/R2


Volledige tekst

202002270/1/R2 en 202002270/2/R2.
Datum uitspraak: 7 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de beroepen, in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Waalre,

2.       [appellant sub 2], wonend te Waalre,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Waalre,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Natuurbelevingscentrum Buiten, Waalre" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 4 maart 2021, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door ing. F.C. van Noort en ing. A. Visschers, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A] en [partij B] als partij gehoord.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Toepassing van artikel 8:86 van de Awb

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De voorzieningenrechter stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Inleiding

3.       Het plan voorziet in de realisatie van een informatiecentrum met een horecagelegenheid aan de waterplas "De Meeris" als onderdeel van de ontwikkeling van Waalre-Noord. In het voorheen geldende bestemmingsplan had het perceel een groenbestemming. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen in de directe omgeving van het plangebied en zij vrezen dat hun woon- en leefklimaat door de voorziene horecagelegenheid zal worden aangetast.

Voorbereiding en overleg

4.       [appellant sub 2] stelt dat het college van burgemeester en wethouders in een brief van 8 juli 2019 aan de raad over burgerparticipatie heeft medegedeeld dat er vanuit de burgerparticipatie een wens bestond voor een horecagelegenheid in het onderhavige gebied. In de brief stond verder dat de nieuwe inwoners van de woonwijk zouden verwachten dat het plan doorgaat en dat met de exploitant zou zijn gesproken over het voorkomen van overlast. Volgens [appellant sub 2] is aan hen slechts medegedeeld dat de horecagelegenheid zal worden gerealiseerd en zijn hun bezwaren niet serieus genomen bij de vaststelling van het voorliggende plan.

4.1.    De burgerparticipatie maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het ontwerp bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld om op het planvoornemen te reageren. Van deze gelegenheid heeft [appellant sub 2] gebruik gemaakt. In de zienswijzennota is de raad gemotiveerd op de zienswijzen van [appellant sub 2] ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken of dat de raad daarover onjuist zou zijn geïnformeerd. Het betoog faalt.

Situering horecagelegenheid ten opzichte van het appartementengebouw

5.       [appellant sub 2] stelt dat hij bij de aankoop van zijn appartement mocht afgaan op de situering van de voorziene horecagelegenheid volgens de definitieve tekening bij het herontwikkelingsplan van 7 februari 2014. Daarin was de horecagelegenheid  gesitueerd op een afstand van ongeveer 55 m van het appartementengebouw. Volgens [appellant sub 2] wordt deze afstand in het onderhavige plan zonder enige motivering teruggebracht naar 25 m, wat zal leiden tot meer overlast ter plaatse van het appartementengebouw.

5.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat in de "Gebiedsvisie Waalre-Noord" indicatief is aangegeven waar de horecagelegenheid is beoogd. De concrete afweging over de invulling van het plangebied en situering van het gebouw heeft plaatsgevonden in het bestemmingsplan. Uit de tekening bij het door [appellant sub 2] overgelegde herontwikkelingsplan over de herinrichting van park "De Meeris", kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden afgeleid dat de daar weergegeven locaties voor zowel het appartementengebouw als het natuurbelevingscentrum ook de definitieve bouwlocaties zouden worden. Daarbij is in aanmerking genomen dat in de inspraaknota staat dat in eerdere plannen sprake was van realisatie van het natuurbelevingscentrum deels in of op het water, maar dat gezien de welving van het terrein en de hoogteverschillen met het water daarvan is afgezien. Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

6.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat door de in het plan toegelaten ontwikkeling ter plaatse van hun appartementen onaanvaardbare geluidoverlast zal ontstaan. Volgens hen heeft de raad bij de vaststelling van het plan alleen getoetst of aan de richtafstand uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure) kan worden voldaan. Volgens hen is in dit geval sprake van een horecagelegenheid in een open natuurgebied aan het water en zullen de horeca-activiteiten ook plaatsvinden op het buitenterras, zodat het voldoen aan de richtafstand uit de VNG-brochure niet betekent dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij hun appartementen is gewaarborgd. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] had de raad akoestisch onderzoek moeten verrichten naar de geluidgevolgen van de in het plan toegelaten ontwikkeling ter plaatse van hun appartementen.

Verder heeft [appellant sub 1] gesteld dat in de definitie van "lichte horeca" in de planregels ook een traiteur wordt genoemd, waarvoor op grond van de VNG-brochure in verband met geluid een richtafstand geldt van 30 m in plaats van 10 m, waaraan volgens hem niet kan worden voldaan.

Voorts stelt [appellant sub 2] dat nu deze horeca-activiteiten gedeeltelijk buiten op het terras zullen plaatsvinden, ter plaatse van zijn appartement ook geuroverlast zal worden ervaren, terwijl geen onderzoek is verricht naar de te verwachten geurhinder. Ook stelt [appellant sub 2] dat vuiloverlast zal worden ervaren van de beoogde horecagelegenheid. [appellant sub 1] stelt dat de voorziene horecagelegenheid - zeker na sluitingstijd - zal leiden tot overlast door hangjongeren

Verder stelt [appellant sub 2] dat de bezoekers van de horecagelegenheid vanaf de terrassen een vrije inkijk zullen hebben op zijn balkon, wat zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van zijn privacy.

Privacy

6.1.    Over het betoog dat bezoekers van de voorziene horecagelegenheid vanaf de terrassen een vrije inkijk hebben op het balkon van [appellant sub 2], stelt de voorzieningenrechter vast dat de afstand tussen het plangebied en het appartementengebouw ongeveer 25 m is. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een zodanig onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant sub 2] dat hij daaraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.

Overlast

6.2.    Over het betoog dat door het plan vuiloverlast zal ontstaan, overweegt de voorzieningenrechter dat dit een kwestie van handhaving is die in deze procedure niet aan de orde kan komen.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:813, en in de uitspraak van 20 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2026, is de vrees voor overlast van hangjongeren, voor zover dat in strijd met de openbare orde gebeurt, een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde kan komen.

Het betoog faalt.

Geur en geluid

6.3.    De raad is bij het beoordelen van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het voorliggende plan wat betreft de aspecten geur en geluid uitgegaan van de aanbevolen richtafstanden uit de VNG-brochure. In de VNG-brochure is voor restaurants, cafetaria’s en andere horeca-activiteiten een richtafstand van 10 m aanbevolen. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu kan worden voldaan aan de richtafstand van 10 m ter plaatse van de appartementen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Over het betoog dat de locatie van het terras in het plan zal leiden tot geuroverlast, overweegt de voorzieningenrechter dat in de VNG-brochure voor restaurants, cafetaria’s, snackbars, ijssalons en dergelijke in verband met het aspect geur een richtafstand van 10 m wordt aanbevolen. Nu de afstand van de beoogde horecagelegenheid met terras, die alleen binnen de bestemming "Horeca" mogelijk is, tot het appartementengebouw ongeveer 25 m bedraagt en aldus aan de richtafstand uit de VNG-brochure kan worden voldaan, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare geuroverlast ter plaatse van het naastgelegen appartementengebouw.

Over het betoog dat door de ontwikkeling onaanvaardbare geluidoverlast zal ontstaan overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Bij de richtafstanden in de VNG-brochure is geen rekening gehouden met locatiespecifieke omstandigheden, zoals in dit geval de ligging van de horecagelegenheid met terras aan een open waterplas. Dat er volgens de raad geen water ligt tussen de voorziene horecagelegenheid en het appartementengebouw, betekent niet dat er geen geluideffecten kunnen zijn vanwege de ligging aan een open waterplas. Dat, zoals de raad ter zitting heeft verklaard, ook nu al in de openbare ruimte bankjes staan en dus stemgeluid van personen kan worden ervaren, betekent niet dat met het (stem-)geluid van het voorziene terras geen rekening hoefde te worden gehouden. Het geluid vanaf een terras is immers van een andere aard en omvang dan het stemgeluid geluid vanaf verspreid liggende bankjes. Bovendien heeft de raad in het verweerschrift aangegeven dat niet valt te ontkennen dat het buitenterras zal leiden tot meer geluid. De voorzieningenrechter is gelet hierop van oordeel dat de raad wat betreft het aspect geluid niet heeft kunnen volstaan met een enkele verwijzing naar de richtafstanden uit de VNG-brochure en dat aanleiding bestond nader onderzoek te verrichten naar de geluidgevolgen van de voorziene horecagelegenheid. Het plan is in zoverre in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld.

Verder overweegt de voorzieningenrechter dat in de definitiebepaling van het begrip "lichte horeca" in artikel 1.20 van de planregels een traiteursfunctie is opgenomen, waarvoor op grond van de VNG-brochure een richtafstand van 30 m in verband met het aspect geluid geldt. Ter zitting hebben de raad en initiatiefnemer verklaard dat een dergelijke functie niet wordt beoogd met het plan. Nu deze functie, ofschoon niet beoogd, wel is toegestaan volgens de planregels en in zoverre niet aan de richtafstand van de VNG-brochure kan worden voldaan, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het standpunt van de raad dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering.

Het betoog slaagt.

Parkeren

7.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat het plan niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Zij voeren daartoe aan dat de parkeerbehoefte van de beoogde horecagelegenheid niet inzichtelijk is gemaakt. Volgens hen heeft de raad alleen verwezen naar de realisatie van tien parkeerplaatsen aan de Van Dijklaan, maar daarmee kan de parkeerbehoefte van de in het plan toegelaten ontwikkeling niet volledig worden opgevangen en bovendien zijn deze parkeerplaatsen reeds in gebruik bij omwonenden.

7.1.    In paragraaf 2.2 van de toelichting bij het plan staat dat het natuurbelevingscentrum zal zijn gericht op en goed bereikbaar is voor fietsers en wandelaars en dat er geen parkeerplaatsen zullen worden aangelegd. Volgens de toelichting kunnen de bezoekers van de horecagelegenheid parkeren in de omgeving, met name op de nieuw aangelegde tien parkeerplaatsen aan de Van Dijklaan die zijn gerealiseerd voor het natuurbelevingscentrum. Volgens het verweerschrift zou dat in de praktijk voldoende moeten zijn. De verwachting is dat het merendeel van de bezoekers, verspreid over de dag, met de fiets of te voet naar het natuurbelevingscentrum zal komen. De raad gaat uit van recreanten. Mogelijke bezoekers van buiten de regio zijn op vakantie in de regio en komen ook als wandelaar of fietser te plaatse. Gezien de beperkte omvang zal het horecapunt geen bovenregionale uitstraling krijgen, wat mogelijk wel tot bezoek per auto zou kunnen leiden. Dit is niet de opzet en door beperking van het aantal parkeerplaatsen zal dit ook niet het geval zijn, aldus het verweerschrift.

7.2.    Uit de plantoelichting kan niet worden afgeleid wat de bij het natuurbelevingscentrum en de horecagelegenheid behorende parkeerbehoefte is en of daarin kan worden voorzien zonder dat dit zal leiden tot onaanvaardbare parkeerdruk in de omgeving van het plangebied. De verwachting van de raad dat het merendeel van de bezoekers met de fiets of te voet komt is alleen gebaseerd op de omvang en beoogde opzet van het natuurbelevingscentrum en het beperkte aantal parkeerplaatsen. Weliswaar heeft de raad voor de opvang van de parkeerbehoefte verwezen naar de gerealiseerde tien parkeerplaatsen aan de Van Dijklaan, maar hij heeft niet onderbouwd dat daarmee voldoende parkeerplaatsen aanwezig en beschikbaar zijn om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte van het natuurbelevingscentrum met de horecagelegenheid, waar volgens het verweerschrift bovendien activiteiten voor een duikschool zullen plaatsvinden. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de parkeerbehoefte van de in het plan toegelaten ontwikkeling. Het betoog slaagt.

Watersportvoorzieningen

8.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat ten onrechte het begrip "watersportvoorzieningen" in de doeleindenomschrijving van de planregels bij de horecabestemming niet is gedefinieerd. Zij vrezen dat daardoor op de naast het plangebied gelegen waterplas meer dan alleen de aanvankelijk beoogde duikactiviteiten kunnen worden toegestaan.

8.1.    Volgens de raad heeft de beoogde exploitant een duikschool. Hij maakt met vergunning gebruik van de waterplas. Het is de bedoeling dat zowel opslag als activiteiten ten behoeve van de duiksport mogelijk worden gemaakt in het natuurbelevingscentrum. Daarom is het begrip watersportvoorzieningen opgenomen in de doeleindenomschrijving van de horecabestemming. Er kan dan in het gebouw les en instructie worden gegeven over het duiken.

8.2.    De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen geen aanleiding voor het oordeel dat de noodzaak bestond om in de planregels een definitie van het begrip watersportvoorzieningen op te nemen. Op de recreatieve mogelijkheden van de aangrenzende waterplas zijn immers de regels van de daarop rustende bestemming "Water" uit het bestemmingsplan "Buitengebied Waalre" van toepassing. Die veranderen met dit plan niet. Het betoog faalt.

Financiële uitvoerbaarheid

9.       [appellant sub 2] stelt dat het plan financieel niet uitvoerbaar zal zijn. Volgens hem is in de gunningsprocedure met één kandidaat gewerkt en hebben overige deelnemers gesteld dat de financiële haalbaarheid onder druk staat. [appellant sub 2] stelt dat om die reden subsidie aan de initiatiefnemer is gegeven en een korting op de grondprijs. Volgens hem is er daardoor sprake van verboden staatssteun en oneerlijke concurrentie tegenover de bestaande horecabedrijven binnen de gemeente Waalre. Dit is volgens hem ook in strijd met de Dienstenrichtlijn. Verder stelt [appellant sub 2] dat de door de initiatiefnemer verwachte bezoekersaantallen waaronder het plan financieel haalbaar is niet zullen worden gehaald.

9.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat het betoog dat mogelijk sprake is van ongeoorloofde staatssteun in de onderhavige procedure slechts indirect aan de orde kan komen, en wel in het kader van de vraag of staatssteun mogelijk een beletsel vormt voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan. De vraag of sprake is van staatssteun is immers niet relevant in het kader van de beoordeling van ruimtelijke effecten van het bestemmingsplan.

Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 11.4, brengt het relativiteitsvereiste met zich dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op artikel 108, derde lid, van het VWEU, omdat die bepaling kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen, evenmin schending van dat artikel ten grondslag kunnen leggen aan hun betoog dat het project waarop het bouwplan ziet niet uitvoerbaar is. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat artikel 108, derde lid, van het VWEU strekt tot bescherming van de belangen van concurrenten. Daarnaast strekt dit artikel tot bescherming van justitiabelen die worden onderworpen aan een heffing die integrerend deel uitmaakt van een steunmaatregel. Indien het belang van omwonenden of grondeigenaren is gelegen in het behoud van een goed woon- en leefklimaat en zij niet stellen en zo nodig aannemelijk maken dat zij zijn onderworpen aan een heffing die integrerend onderdeel uitmaakt van de door hen gestelde steunmaatregel, strekt artikel 108, derde lid, van het VWEU daarom kennelijk niet tot bescherming van hun belang. De voorzieningenrechter overweegt dat [appellant sub 2] geen concurrent is van de initiatiefnemer. Ook heeft hij niet gesteld dat hij onderworpen is aan een heffing die integrerend deel uitmaakt van een steunmaatregel. Zijn belang is als omwonende uitsluitend gelegen in de bescherming van zijn woon- en leefklimaat. Gelet hierop strekken de Europese regels over staatssteun naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet ter bescherming van de belangen van [appellant sub 2]. Artikel 8:69a van de Awb staat er dan ook aan in de weg dat het bestreden besluit als gevolg van dit betoog wordt vernietigd. De voorzieningenrechter ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van dit betoog.

Verder overweegt de voorzieningenrechter over het betoog dat het plan in strijd zou zijn met de Dienstenrichtlijn, het volgende. In de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, r.o. 11.2, heeft de Afdeling overwogen dat het doel van de Dienstenrichtlijn onder meer het waarborgen van de vrije vestiging van dienstverrichters is. Degenen die niet binnen het personele beschermingsbereik van de Dienstenrichtlijn vallen, kunnen daaraan geen bescherming ontlenen. [appellant sub 2] is geen dienstenverrichter als bedoeld in de Dienstenrichtlijn, zodat hij niet onder het personele beschermingsbereik van de Dienstenrichtlijn valt. De Dienstenrichtlijn beschermt in omstandigheden als hier aan de orde niet het belang van [appellant sub 2]. Hij kan dus geen rechten ontlenen aan deze richtlijn, mocht deze richtlijn op het onderhavige geval van toepassing zijn. Gelet hierop strekt de Dienstenrichtlijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet ter bescherming van de belangen van [appellant sub 2]. Artikel 8:69a van de Awb staat er dan ook aan in de weg dat het bestreden besluit als gevolg van dit betoog wordt vernietigd. De voorzieningenrechter ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van dit betoog.

9.2.    Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat het voorliggende plan gezien de verwachte bezoekersaantallen niet financieel uitvoerbaar is, overweegt de voorzieningenrechter dat bij een beroep tegen een bestemmingsplan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad in redelijkheid had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen zonder meer niet uitvoerbaar is. De voorzieningenrechter overweegt dat uit het verweerschrift volgt dat de financiële onderbouwing van de beoogde exploitant als basis heeft gediend voor de subsidieaanvraag die is gehonoreerd. De raad heeft toegelicht dat in de aanbestedingsprocedure het bedrijfsplan van de beoogde exploitant is doorgerekend en dat daaruit is gebleken dat het initiatief vanuit financieel oogpunt haalbaar wordt geacht. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad in redelijkheid had moeten inzien dat het plan om financieel-economische redenen zonder meer niet uitvoerbaar is.

Dit betoog slaagt niet.

Inlassing zienswijzen

10.     Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de beroepschriften voor het overige hebben verwezen naar de inhoud van hun zienswijzen, overweegt de voorzieningenrechter dat in de zienswijzennota is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben in hun beroepschriften noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van hun zienswijzen in het bestreden besluit onvoldoende of onjuist is. Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

11.     Gelet op wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn gegrond, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd.

12.     Aangezien op het beroep is beslist, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb af te wijzen.

13.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

14.     Ten aanzien van [appellant sub 1] moet de raad de proceskosten vergoeden.

Ten aanzien van [appellant sub 2] hoeft de raad geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Waalre van 18 februari 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Natuurbelevingscentrum Buiten, Waalre";

III.      wijst het verzoek af;

IV.     draagt de raad van de gemeente Waalre op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V.      veroordeelt de raad van de gemeente Waalre tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 534,00 (zegge: vijfhonderdvierendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.     gelast dat de raad van de gemeente Waalre aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt;

gelast dat de raad van de gemeente Waalre aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2021

429-914.