Uitspraak 202004404/6/R1


Volledige tekst

202004404/6/R1.
Datum uitspraak: 6 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen onder meer:

1.       [verzoeker sub 1] en anderen, wonend te Den Haag,

2.       [verzoeker sub 2] en anderen, wonend te Den Haag,

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2020 heeft het college het definitieve plaatsingsplan "Programma ORAC’s 5e programma 900 extra; 07 Statenkwartier deel A; Bestekstekening" en "Programma ORAC’s 5e programma ORAC’s 5e programma 900 Extra; 07 Statenkwartier Deel B; Bestekstekening" voor het Statenkwartier" (buurt 7) vastgesteld (hierna: het besluit).

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen  beroep ingesteld.

[verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft met betrekking tot beide verzoeken afzonderlijk een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 23 maart 2021, waar [verzoeker sub 1] en anderen, bij monde van [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. A.M. Farahani en mr. V. Stavlep, beiden advocaat te Leiden, [verzoeker sub 2] en anderen, bij monde van [verzoeker sub 2], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M. Buijs, P. Haasnoot en J. de Vries, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Beoordelingskader

2.       Bij de keuze van een locatie voor ORAC's dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling in verschillende uitspraken heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2506), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van ORAC's beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie. De voorzieningenrechter is bij een uitspraak over een verzoek om schorsing van de plaatsing van een ORAC gebonden aan hetzelfde beoordelingskader bij de voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van de locatiekeuze.

3.       Blijkens het definitieve plaatsingsplan zijn er in het geaccordeerde raadsvoorstel van 8 juni 2017 enkele criteria vastgesteld voor de plaatsing van ORAC’s. Hieruit volgt dat eerst dient te worden nagegaan of de wijk geschikt is voor de plaatsing en het gebruik van ORAC’s:

-        Dit is het geval bij een hoge bebouwings- en bevolkingsdichtheid in de wijk.

-        met een parkeerdruk lager dan 90%. Wanneer de parkeerdruk hoger ligt, is dat alleen mogelijk als er geen parkeerplaatsen verdwijnen.

-        Verder zijn er enkele randvoorwaarden gesteld aan de plaatsing en het gebruik van de ORAC’s zelf:

o        Loopafstand: van perceel tot de ORAC’s wordt 75 meter aangehouden, wat kan oplopen tot maximaal 125 meter. Wanneer er binnen die 125 meter geen locatie beschikbaar is voor de ORAC’s, kan het college gemotiveerd besluiten hiervan af te wijken.

o        Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.

o        Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen.

o        Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van aanwezige kabels, leidingen en riolering.

o        Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen.

o        Bereikbaarheid inzamelwagen: er moet voldoende ruimte zijn om de ORAC’s te kunnen legen.

o        Veiligheid: bij de route van de huisdeur naar de ORAC’s moet kruising met de hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden.

Het verzoek van [verzoeker sub 1] en anderen

4.       Het verzoek van [verzoeker sub 1] en anderen is ingediend door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 1A], beiden wonend aan de [locatie 1], [verzoeker sub 1B] en [verzoeker sub 1C], beiden wonend aan de [locatie 2], en [verzoeker sub 1D] en [verzoeker sub 1E], beiden wonend aan de [locatie 3].

Tegenover de woningen van [verzoeker sub 1] en anderen wordt aan de overzijde van de straat voorzien in de plaatsing van twee ORAC's, namelijk op locatie 07-42B. [verzoeker sub 1] en anderen kunnen zich niet met de aanwijzing van deze locatie verenigen. Zij vrezen onder meer dat de ORAC’s door derden zullen worden gebruikt, waaronder bedrijven die zich in de nabijheid van de aangewezen locatie bevinden. De ORAC's zullen daardoor te weinig capaciteit hebben wat kan leiden tot bijplaatsing van afval naast de ORAC’s. Daarnaast betogen zij dat het college de locatie in redelijkheid niet heeft kunnen aanwijzen, omdat er geschiktere alternatieve locaties aanwezig zijn. Zij wijzen allereerst op de locatie op het plein aan het uiteinde van de Viviënstraat - op de hoek van de Frederik Hendriklaan en de Prins Mauritslaan - waarbij de twee ORAC’s gecombineerd kunnen worden met de ORAC’s op de locatie 07-41. Verder wijzen zij op de mogelijkheid van plaatsing van de ORAC’s in een ander deel van de Viviënstraat waar er geen bedrijven gevestigd zijn, zodat oneigenlijk gebruik wordt voorkomen. Ten slotte wijzen zij op de mogelijke plaatsing van de ORAC’s in het gedeelte van de Viviënstraat waar de woningen een voortuin hebben, omdat er vanuit die woningen vanwege begroeiing geen direct zicht is op de containers. Volgens hen heeft het college deze alternatieve locaties ten onrechte uitsluitend afgewezen op het overschrijden van de maximale loopafstand van 125 m en had in dit geval van deze randvoorwaarde moeten worden afgeweken, omdat het overgrote deel van de bewoners van de Viviënstraat heeft aangegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen een langere loopafstand.

5.       De voorzieningenrechter overweegt dat het met toepassing van artikel 8:86 van de Awb afdoen van de bodemprocedure in dit geval niet voor de hand ligt, omdat die procedure al op 26 mei 2021 voor een zitting is geagendeerd. Het college heeft echter verklaard al vóór die datum tot het plaatsen van de ORAC's te willen overgaan. Daarmee is het spoedeisend belang van [verzoeker sub 1] en anderen gegeven. De voorzieningenrechter zal bij de beoordeling van hun verzoek om schorsing van het besluit van 14 juli 2020 een belangenafweging verrichten.

6.       Tegenover het belang van [verzoeker sub 1] en anderen om te voorkomen dat de ORAC’s worden geplaatst, staat het belang van het college bij een voortvarende uitvoering van de plaatsing van ORAC’s in het Statenkwartier. Het college wil de ORAC’s in de loop van april of mei 2021 in gebruik nemen. Het college heeft erop gewezen dat indien tot schorsing van het besluit wordt overgegaan, de ORAC’s op z’n vroegst in september 2021 geplaatst kunnen worden. Het college stelt dat het tegen die tijd warmer zal zijn, waardoor er meer overlast van meeuwen wordt verwacht wanneer de ORAC's niet geplaatst kunnen worden. Dit acht het college onwenselijk. Aan het belang van [verzoeker sub 1] en anderen komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen doorslaggevend gewicht toe. Daarbij wordt in beschouwing genomen dat de voorzieningenrechter de kans dat het beroep in de bodemprocedure gegrond zal worden verklaard, beperkt acht. De voorzieningenrechter neemt hierbij het volgende in aanmerking.

7.       Het college heeft ter zitting toegelicht dat de naastgelegen bedrijven een bedrijfsafvalcontract dienen af te sluiten en dat zij geen gebruik mogen maken van de ORAC’s op de aangewezen locatie. Het onrechtmatig gebruiken van ORAC's door bedrijven gebeurt volgens het college met name in de buurt van winkelstraten met voedselafval. De Viviënstraat is echter geen winkelstraat en ligt ook niet onmiddellijk in de buurt van een winkelstraat. De desbetreffende bedrijven zijn kantoren en een aannemersbedrijf. Het college heeft verder toegelicht dit een handhavingsaangelegenheid betreft. Gelet op de loopafstanden zullen 64 huishoudens gebruikmaken van de ORAC’s, terwijl de ORAC’s geschikt zijn voor ongeveer 100 huishoudens. Om die reden zal er volgens het college niet meteen sprake zijn van ondercapaciteit bij de ORAC’s wanneer daarvan onverhoopt oneigenlijk gebruik wordt gebruikt.

Het college heeft verder ter zitting toegelicht dat het plaatsen van ORAC’s op de door [verzoeker sub 1] en anderen genoemde locaties ertoe zou leiden dat de loopafstanden vanaf verschillende woningen aan de Viviënstraat tot de dichtstbijzijnde ORAC’s meer dan 125 m zullen bedragen waardoor niet meer wordt voldaan aan de randvoorwaarden zoals bedoeld onder 4. Daarnaast heeft het college toegelicht dat, omwille van een goede spreiding van de ORAC’s over de Viviënstraat, het een gecombineerde plaatsing op locatie 07-41 niet geschikt acht. Ten aanzien van de plaatsing van ORAC’s in het gedeelte van de Viviënstraat waar de woningen een voortuin hebben, heeft het college verder toegelicht dat er in dat geval aan de overzijde van de straat niet aan de minimale gevelafstand wordt voldaan, wat het college onwenselijk vindt. [verzoeker sub 1] en anderen hebben dit niet voldoende gemotiveerd bestreden.

Gelet op het voorgaande komt het de voorzieningenrechter voor dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aangewezen locatie geschikt is en dat de door [verzoeker sub 1] en anderen aangedragen alternatieven niet geschikter zijn.

8.       Ten slotte is van belang dat het college ter zitting te kennen heeft gegeven dat de ORAC’s, indien de Afdeling in de bodemprocedure toch tot de conclusie zou komen dat de besluiten voor vernietiging in aanmerking komen en dat voor een andere locatie moet worden gekozen, relatief eenvoudig kunnen en zullen worden verwijderd en dat in die zin bij afwijzing van het verzoek geen onomkeerbare gevolgen zullen optreden.

9.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

10.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Het verzoek van [verzoeker sub 2] en anderen

11.     Het verzoek van [verzoeker sub 2] en anderen is ingediend door [verzoeker sub 2], wonend aan de [locatie 4], [verzoeker sub 2A], wonend aan de [locatie 5], [verzoeker sub 2B], wonend aan de [locatie 6], [verzoeker sub 2C], wonend aan de [locatie 7], [verzoeker sub 2D], wonend aan de [locatie 8], [verzoeker sub 2E], wonend aan de [locatie 9], [verzoeker sub 2F], wonend aan de [locatie 10, [verzoeker sub 2G], wonend aan de [locatie 11], [verzoeker sub 2H], wonend aan de [locatie 12], [verzoeker sub 2I], wonend aan de [locatie 13], [verzoeker sub 2J], wonend aan de [locatie 14] en [verzoeker sub 2K], wonend aan de [locatie 15] en [locatie 16].

Op het plein tussen de François Maelsonstraat en de Van Boetzelaerlaan wordt aan de zijde van de Van Boetzelaerlaan voorzien in de plaatsing van twee ORAC's, namelijk op locatie 07-54A.

[verzoeker sub 2] en anderen kunnen zich niet met de aanwijzing van deze locatie verenigen. In het ontwerpplaatsingsplan waren deze twee ORAC’s voorzien aan de overzijde van de Van Boetzelaerlaan, net ten zuiden van het daar gelegen pleintje. Vanwege het daarbij moeten oversteken van een rijstrook van de Van Boetzelaerlaan is er in het definitieve plaatsingsplan voor gekozen om de twee ORAC’s te verplaatsen naar de locatie 07-54A. [verzoeker sub 2] en anderen voeren aan dat het college de locatie in redelijkheid niet heeft kunnen aanwijzen, omdat er geschiktere alternatieve locaties aanwezig zijn. Zij wijzen allereerst op de oorspronkelijke locatie  aan de overzijde van de Van Boetzelaerlaan ter hoogte van de verkeersdrempel. Vanwege de aanwezigheid van deze drempel ligt de snelheid van gemotoriseerd verkeer hier lager waardoor het oversteken geen probleem oplevert. Verder wijzen zij op de locatie aan de overzijde van de Van Boetzelaerlaan tegenover de blinde muur ter hoogte van de Van Boetzelaerlaan 249/251. Het moeten oversteken van de Van Boetzelaerlaan om de ORAC’s te bereiken is volgens hen ook hier niet bezwaarlijk, aangezien de weg geen hoofdroute is en niet erg druk is. Ook wordt hier geen parkeerplek opgeofferd, aldus [verzoeker sub 2] en anderen.

12.     De voorzieningenrechter overweegt dat het met toepassing van artikel 8:86 van de Awb afdoen van de bodemprocedure in dit geval niet voor de hand ligt, omdat die procedure al op 26 mei 2021 voor een zitting is geagendeerd. Het college heeft echter verklaard al vóór die datum tot het plaatsen van de ORAC's te willen overgaan. Daarmee is het spoedeisend belang van [verzoeker sub 2] en anderen gegeven. De voorzieningenrechter zal bij de beoordeling van hun verzoek om schorsing van het besluit van 14 juli 2020 een belangenafweging verrichten.

13.     Tegenover het belang van [verzoeker sub 2] en anderen om te voorkomen dat de ORAC’s worden geplaatst, staat het belang van het college bij een voortvarende uitvoering van de plaatsing van ORAC’s in het Statenkwartier. Het college wil de ORAC’s op 16 april 2021 in gebruik nemen.  Het college heeft erop gewezen dat indien tot schorsing van het besluit wordt overgegaan, de ORAC’s op z’n vroegst in september 2021 geplaatst kunnen worden. Het college stelt dat het tegen die tijd warmer zal zijn, waardoor er meer overlast van meeuwen wordt verwacht wanneer de ORAC's niet geplaatst kunnen worden. Dit acht het college onwenselijk. Aan het belang van [verzoeker sub 2] en anderen komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen doorslaggevend gewicht toe. Daarbij wordt in beschouwing genomen dat de voorzieningenrechter de kans dat het beroep in de bodemprocedure gegrond zal worden verklaard, beperkt acht. De voorzieningenrechter neemt hierbij het volgende in aanmerking.

14.     Het college heeft ter zitting toegelicht dat plaatsing van de ORAC’s aan de tramkantzijde van de Van Boetzelaerlaan ter hoogte van de verkeersdrempel niet de voorkeur verdient, omdat dat zou betekenen dat voor verschillende gebruikers de loopafstanden zullen toenemen. Het college acht het bovendien uit een oogpunt van verkeersveiligheid onwenselijk dat gebruikers een rijstrook van de Van Boetzelaerlaan moeten oversteken om hun afval weg te brengen, aangezien dit een doorgaande weg is waar een maximumsnelheid van 50 km/u geldt, terwijl in de nabijheid van de voorgestelde locaties geen oversteekplaats aanwezig is. Voor zover [verzoeker sub 2] en anderen erop hebben gewezen dat even verderop wel ORAC’s aan de tramkantzijde van de Van Boetzelaerlaan worden geplaatst, heeft het college ter zitting toegelicht dat er op die locatie inderdaad ORAC’s aan de tramkantzijde geplaatst worden, omdat er aan de andere zijde van de weg te weinig ruimte is om een uitwijkstrook voor de vuilniswagen te realiseren. Hierdoor zou de vuilniswagen bij het legen van de ORAC’s de hulpdiensten blokkeren en dit vindt het college niet wenselijk. Dit is bij de aangewezen locatie 07-54A niet het geval.

Gelet op het voorgaande komt het de voorzieningenrechter voor dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door [verzoeker sub 2] en anderen aangedragen alternatieven niet geschikter zijn dan de aangewezen locatie.

15.     Ten slotte is van belang dat het college ter zitting te kennen heeft gegeven dat de ORAC’s, indien de Afdeling in de bodemprocedure toch tot de conclusie zou komen dat de besluiten voor vernietiging in aanmerking komen en dat voor een andere locatie moet worden gekozen, relatief eenvoudig kunnen en zullen worden verwijderd en dat in die zin bij afwijzing van het verzoek geen onomkeerbare gevolgen zullen optreden.

16.     Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

17.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2021

195-928.