Uitspraak 202006170/2/R2


Volledige tekst

202006170/2/R2.
Datum beslissing: 24 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.

Procesverloop

Bij afzonderlijke brieven van 8 februari 2021 en 13 maart 2021, ingekomen bij de Raad van State op 9 februari 2021 en 16 maart 2021, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. E.A. Minderhoud, mr. E. Helder en mr. A. ten Veen, als leden van de meervoudige kamer die belast was met het vooronderzoek in de zaak met nummer 202006170/1/R2. Verder heeft hij verzocht om wraking van mr. W.D.M. van Diepenbeek, als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van de zaak met nummer 202006170/1/R2. Ook heeft hij verzocht om wraking van de leden van de wrakingskamer.

De staatsraden hebben niet in de wraking berust.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 24 maart 2021 ter openbare zitting aan de orde gesteld, waar [verzoeker] niet is verschenen.

De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Beslissing

Bij mondelinge beslissing van 24 maart 2021 heeft de Afdeling het verzoek om wraking ten aanzien van de leden van de vooronderzoekskamer en ten aanzien van het lid van de enkelvoudige kamer afgewezen en ten aanzien van de leden van de wrakingskamer buiten behandeling gelaten.

Overweging

Daartoe heeft de Afdeling het volgende overwogen.

1.       Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."

2.       Als maatstaf geldt dat een staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.

3.       [verzoeker] heeft aan het verzoek om wraking van de leden van de vooronderzoekskamer, samengevat weergegeven, ten grondslag gelegd dat hij niet is geïnformeerd over de naam van de staatsraad die zijn zaak zal gaan behandelen. In zijn brief van 13 maart 2021 heeft [verzoeker] aan zijn verzoek verder ten grondslag gelegd dat de zitting in de bodemzaak (zaak nr. 202006170/1/R2) niet is geschorst naar aanleiding van zijn wrakingsverzoek.

4.       De samenstelling van de zittingskamer, die een zaak behandelt, wordt gepubliceerd op de website van de Raad van State op de vrijdag voorafgaand aan de week die voorafgaat aan die waarin de zitting plaatsvindt. [verzoeker] is bij brief van 17 februari 2021 uitgenodigd om zijn standpunt mondeling toe te lichten ter zitting op donderdag 1 april om 11.45 uur. In die brief is hij erop gewezen dat de samenstelling van de behandelende kamer vanaf een week voor de zitting is te zien op die website. De door [verzoeker] gewenste informatie staat op de website van de Raad van State. Omdat conform de vaste werkwijze is gehandeld, bestaat geen grond voor het oordeel dat de leden van de vooronderzoekskamer in het vooronderzoek jegens [verzoeker] partijdig zijn geweest, dan wel dat de vrees van [verzoeker] voor partijdigheid van de leden objectief gerechtvaardigd is.

Uit de omstandigheid dat [verzoeker] bij brief van 17 februari 2021, dus na het wrakingsverzoek, is uitgenodigd voor een zitting in de bodemzaak op 1 april 2021, kan geen vooringenomenheid worden afgeleid. Voor de beantwoording van de vraag of het onderzoek ter zitting in die zaak kan aanvangen is de beslissing van de wrakingskamer leidend, niet de uitnodiging daarvoor dan wel de vermelding daarvan op de zittingsagenda.

5.       Over het verzoek om wraking van de behandelend staatsraad in de bodemzaak overweegt de Afdeling dat [verzoeker] geen specifiek op de staatsraad betrekking hebbende gronden naar voren heeft gebracht.

6.       Over het verzoek om wraking van de leden van de wrakingskamer overweegt de Afdeling dat ten tijde van de brieven van [verzoeker] van 8 februari 2021 en 13 maart 2021 nog geen wrakingskamer was samengesteld. Het verzoek betreft naar zijn strekking het gebrek aan vertrouwen in een onpartijdige zaaksbehandeling door de Afdeling als zodanig. Omdat het verzoek naar zijn strekking is gericht tegen alle leden van de Afdeling, kan het niet worden aangemerkt als een verzoek om wraking in de zin der wet, nu het niet specifiek betrekking heeft op een of meer leden van de kamer die belast is met de behandeling van het wrakingsverzoek.

Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.

w.g. Bijloos
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

594.