Uitspraak 202000259/1/R2


Volledige tekst

202000259/1/R2.
Datum uitspraak: 31 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Hapert, gemeente Bladel,

en

de raad van de gemeente Bladel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Stedelijk Gebied 2019" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] te Hapert heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2021, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door mr. [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door M.P.A. van Dijk, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet, voor zover hier van belang, in een vrijstaande woning op de locatie De Kuil naast [locatie 1] te Hapert. Het perceel waarop de woning is voorzien, ligt achter de woningen van [appellant A] en [appellant B] aan respectievelijk [locatie 2] en [locatie 3] te Hapert en grenst aan hun achtertuinen. Het betreft een braakliggend terrein zonder bebouwingsmogelijkheden, waar in het verleden kleinvee werd gehouden. [appellant A] en [appellant B] vrezen dat het plan leidt tot aantasting van hun woon- en leefklimaat door het verlies van uitzicht, lichtinval en privacy.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3.       De relevante planregels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Het plan

4.       Ingevolge het plan rust op de gronden waar de woning is voorzien de bestemming "Wonen" met een bouwvlak. Op deze gronden rust de aanduiding "maximum aantal wooneenheden 1" en de aanduidingen "maatvoering maximum goothoogte en bouwhoogte respectievelijk 3, 5 en 8 meter". Naar aanleiding van de zienswijze is in het vastgestelde plan aan een strook grond die grenst aan de achtertuinen van [appellant A] en [appellant B] de bestemming "Groen" toegekend.

Beroep

5.       [appellant A] en [appellant B] kunnen zich op de hierna te bespreken gronden niet verenigen met het besluit tot vaststelling van het plan.

Stedenbouwkundig advies van Urbitom

6.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat zij niet hebben kunnen beschikken over het stedenbouwkundig advies van Urbitom van 22 augustus 2019, dat de raad heeft laten opstellen naar aanleiding van de zienswijze. Het stuk maakt geen deel uit van het op de landelijke voorziening gepubliceerde plan.

6.1.    De raad stelt dat hij eerst naar aanleiding van de zienswijze een stedenbouwkundig advies heeft laten opstellen door Urbitom. De relevante delen van het stedenbouwkundig advies zijn overgenomen in de beantwoording van de zienswijze in de nota van zienswijzen. De raad heeft verder naar voren gebracht dat het advies zelf gedurende de beroepstermijn op de gemeentelijke website beschikbaar was.

6.2.    Het stuk maakt geen deel uit van het digitale plan dat is te raadplegen op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Daar is het plan gepubliceerd zonder het stedenbouwkundig advies van Urbitom.

6.3.    In artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is, voor zover hier van belang, bepaald dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, met dien verstande dat het ontwerpbesluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 december 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK5082), moet artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro zo worden uitgelegd dat dit in ieder geval de verplichting inhoudt om het ontwerp van het bestemmingsplan, dat wil zeggen, de verbeelding, de planregels en de toelichting bij het ontwerp, langs elektronische weg beschikbaar te stellen. Deze verplichting strekt zich eveneens uit tot de bijlagen die zijn opgenomen bij de planregels, zoals een Staat van Bedrijfsactiviteiten, en tot de bijlagen die zijn opgenomen bij de plantoelichting en die daarvan deel uitmaken.

6.4.    Het advies van Urbitom is geen bijlage bij de planregels of de plantoelichting van het ontwerp van het bestemmingsplan, zodat dit dan ook niet langs elektronische weg beschikbaar hoefde te worden gesteld. Dat het advies niet op www.ruimtelijkeplannen.nl is gepubliceerd, betreft een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan alleen al daarom de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Dit is dus geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog slaagt niet.

Vertrouwensbeginsel

7.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan in strijd is met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld, nu zij erop hebben mogen vertrouwen dat op het desbetreffende perceel geen woning zou komen. Zij wijzen in dit verband op het projectbesluit "[locatie 4] en [locatie 5]" uit 2010, op grond waarvan destijds een oude langgevelboerderij is vervangen door een rijtje woningen, die achter de nu voorziene woning zijn gesitueerd. [appellant A] en [appellant B] betogen dat zij destijds hiertegen zijn opgekomen. Het projectbesluit is in stand gebleven, maar daarbij is door het college van burgemeester en wethouders voor de locatie waarop nu woningbouw is voorzien, opgemerkt dat (verdere) bebouwing niet wenselijk is, omdat het de stedenbouwkundige structuur te zeer zou verdichten.

7.1.    Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.

7.2.    Het college van burgemeester en wethouders van Bladel (hierna: het college) heeft bij besluit van 10 oktober 2010 een projectbesluit voor de locatie [locatie 4] en [locatie 5] genomen voor de bouw van 7 woningen voor starters en jonge gezinnen op de locatie waar een langgevelboerderij stond, die werd gesloopt. [appellant A] en [appellant B] hebben zich beroepen op een mededeling van het college in de context van dat projectbesluit. De raad heeft niet ontkend dat deze mededeling is gedaan, maar heeft nadrukkelijk gesteld dat deze niet uitsloot dat er op enig moment een vrijstaande woning in het plangebied toegestaan zou kunnen worden. Uit de toelichting op het projectbesluit blijkt dat dit besluit uitsluitend was gericht op de realisatie van grondgebonden aaneengebouwde woningen voor starters en jonge gezinnen (geen woningen in het dure segment) op de locatie van de langgevelboederij, omdat dit type woningen voorzag in een behoefte. De bebouwingsmassa van de aaneengebouwde woningen zou zoveel mogelijk overeenstemmen met de lengte van de langgevelboerderij, die daar oorspronkelijk stond. Door zoveel mogelijk te bouwen binnen de bestaande bebouwingsmassa werd de bebouwingstypologie in de omgeving met overwegend vrijstaande woningen in stand gelaten. Gelet op de uitgangspunten van het projectbesluit en de doelgroep acht de Afdeling aannemelijk dat de mededeling waarop [appellant A] en [appellant B] een beroep doen, erop was gericht om het rijtje aan aaneengebouwde woningen op de locatie [locatie 4] en [locatie 5] niet door te trekken tot op de nu voorliggende locatie. In het nu bestreden plan gaat het om het toevoegen van één vrijstaande woning op deze locatie. De Afdeling volgt de raad in zijn standpunt dat met de mededeling die is gedaan in het kader van het projectbesluit niet de verwachting is gewekt dat daarmee het perceel nooit meer bebouwd zou kunnen worden. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft vastgesteld.

Het betoog faalt.

Passend in de omgeving

8.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de extra woning niet past in de omgeving. Zij stellen dat de woning met een bouwhoogte van maximaal 8 m te hoog is. Tevens komt de zuidwestelijke zijgevel van de voorziene woning te dicht bij hun woningen en tuin te liggen. Ook leidt de woning tot een ongewenste verdichting in de omgeving. Verder maken zij in dit verband een vergelijking met de voormalige langgevelboerderij.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het in geding zijnde perceel met een oppervlakte van 414 m2 niet te klein is om daarop een woning te realiseren zonder dat die zodanig dicht bij de bestaande woningen zou komen dat dit ruimtelijk onaanvaardbaar zou zijn.

8.2.    Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen voor de gronden. De voorste grenzen daarvan zijn afgestemd op de ligging van de voorgevels van de woningen op het belendende percelen. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. De bebouwingstypologie in de omgeving bestaat uit overwegend vrijstaande woningen in wisselende grootte, wisselende onderlinge afstand en wisselende rooilijn. De percelen en bouwvlakken in de omgeving hebben verschillende oppervlakten. De bouwvlakken op de gronden van [appellant A] en [appellant B] liggen op een afstand van minimaal 15 m van het bouwvlak op het perceel van de voorziene woning en deze afstand is niet uitzonderlijk in de omgeving. Buiten het bouwvlak blijft nog ruimte over. Op de strook grond langs de achtertuinen van [appellant A] en [appellant B] met de bestemming "Groen" zijn geen gebouwen toegestaan. Op de overige gronden met de bestemming "Wonen" buiten het bouwvlak is de maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken gereguleerd. De Afdeling is van oordeel dat de raad, gelet op de bouwmassa van de woning en de overige bebouwingsmogelijkheden op het perceel in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat van een verdichting die niet past in de omgeving geen sprake is.

De maximale goot- en bouwhoogten van de woning bedragen, gelet op de aanduidingen op de verbeelding, respectievelijk 3,5 m en 8 m. De voorziene woning bestaat uit 1 bouwlaag met kap. Ingevolge het bestemmingsplan "Hapert 2010", dat geldt voor omliggende gronden, is de maximale goot- en bouwhoogte van de woningen op de belendende percelen en percelen in de omgeving ook 3,5 m en 8 m. Alleen op de gronden waar het projectbesluit geldt is een afwijkende bouwhoogte van 9 m mogelijk gemaakt. In de omgeving aan de rand van het dorp zijn overwegend woningen aanwezig met 1 bouwlaag en kap. De massa, onderlinge afstand en hoogte van de voorziene woning wijkt daarin niet ongunstig af van andere woningen in de buurt.

Gelet op de voorschriften bij het plan heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene woning passend is in de omgeving.

Het betoog slaagt niet.

Kersenboom

9.       [appellant A] vreest voor het voortbestaan van een 100 jaar oude kersenboom in zijn tuin, omdat een woning die en of bijgebouw dat in de nabijheid van de kersenboom kan worden gerealiseerd het wortelstelsel van die boom kan aantasten.

9.1.    De raad stelt dat het voortbestaan van de kersenboom niet in gevaar is. De raad hanteert als vuistregel dat een boom geen schade ondervindt als grondwerkzaamheden plaatsvinden buiten het beslag van de boomkroon en dat is hier het geval. Naar aanleiding van de ingediende zienswijze is aan een strook grond van ongeveer 3,5 m breed over de gehele lengte van de percelen van [appellant A] en [appellant B] de bestemming "Groen" toegekend. Daardoor mogen op deze strook geen gebouwen worden opgericht, aldus de raad.

9.2.    De boom bevindt zich in de tuin van [appellant A] en is gesitueerd in de nabijheid van de grens van het plangebied aan de tuinzijde. De kroon van de betreffende kersenboom bevindt zich bijna geheel boven de percelen van [appellant A] en [appellant B]. Gelet op de planregels bij de bestemming "Groen" kunnen op de strook grond met deze bestemming geen gebouwen meer worden opgericht. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voortbestaan van de kersenboom niet in gevaar is.

Het betoog faalt.

Aantasting woon- en leefklimaat

10.     [appellant A] en [appellant B] vrezen dat het plan leidt tot aantasting van hun woon- en leefklimaat met name wat betreft uitzicht, lichtinval en privacy.

10.1.  De Afdeling overweegt dat niet is uitgesloten dat het woon- en leefklimaat van [appellant A] en [appellant B] wat betreft de aspecten uitzicht, lichtinval en privacy door het plan enigszins zal worden beïnvloed. Gelet op de hoogten en afstanden die hiervoor zijn genoemd en het feit dat het om een bestaand afwisselend (dicht)bebouwd woongebied gaat, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant A] en [appellant B] niet zodanig zal worden aangetast dat hieraan een doorslaggevend belang moet worden toegekend. Voor het aspect uitzicht is van belang dat op de gronden van [appellant A] en [appellant B] op de grens met het plangebied een ruim twee meter hoge haag met een in de zomer en winter groen blijvende beplanting staat, die ook al het vrije uitzicht op de gronden in het plangebied wegneemt. Het uitzicht zal in die zin veranderen dat er boven de haag op enige afstand een puntdak is te zien. Volgens vaste rechtspraak bestaat er geen recht op een blijvend vrij uitzicht. Gelet op de afstanden, de bebouwingsvrije zone op de strook met de bestemming "Groen" en het feit dat de woning op het perceel ten noorden en noordoosten van de woningen en tuinen van [appellant A] en [appellant B] komt te liggen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen onaanvaardbare gevolgen voor lichtinval in de woningen en tuinen te verwachten zijn. Evenmin is aannemelijk dat de komst van de voorziene woning in dit bestaande woongebied en gelet op de hiervoor vermelde afstanden, zal leiden tot een onevenredige aantasting van de privacy.

De betogen falen.

10.2.  Met betrekking tot het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat het plan een nadelige invloed heeft op de waarde van hun gronden en woningen, overweegt de Afdeling dat er geen grond bestaat voor de verwachting dat die gestelde waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan het mogelijk maken van de woning.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

11.     Het beroep is ongegrond.

12.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2021

224.

Bijlage

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       groenvoorzieningen;

b.       speelvoorzieningen;

c.       water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterlopen en waterpartijen;

d.       voorzieningen voor langzaam verkeer;

e.       geluidwerende voorzieningen;

f.       inritten;

g.       nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.       de maximum bouwhoogte van bewegwijzeringen en lichtmasten bedraagt 6 m;

b.       de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt 4 m., tenzij op grond van een specifieke aanduiding op de verbeelding een andere maximale bouwhoogte is toegestaan.

Artikel 10 Wonen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       wonen;

b.       ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' tevens voor een bedrijf aan huis;

c.       het behoud en/of het herstel van monumenten en/of cultuurhistorische waarden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument';

d.       ter plaatse van de aanduiding 'relatie' dienen de betrokken bestemmingsvlakken te worden beschouwd als één bestemmingsvlak;

e.       tuinen, erven en verhardingen;

f.       voorzieningen voor verkeer en verblijf;

g.       water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

10.2 Bouwregels

10.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.       hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het 'bouwvlak' worden gebouwd;

b.       hoofdgebouwen dienen uitsluitend in de aangeduide bebouwingstypen te worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding:

1.       ‘specifieke bouwaanduiding - half open’,

2.       'specifieke bouwaanduiding - open',

c.       het maximum aantal woningen bedraagt het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;

d.       de voorgevel moet worden gesitueerd in de naar de weg toegekeerde zijde van het bouwvlak dan wel op een afstand van maximaal 3 m daarachter;

e.       de maximum goothoogte bedraagt de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' aangeduide hoogte;

f.       de maximum bouwhoogte bedraagt de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangeduide hoogte;

g.       de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor hoofdgebouwen in de vorm van:

1.       vrijstaande woningen bedraagt minimaal 3 m;

2.       halfvrijstaande woningen bedraagt aan één zijde minimaal 3 m;

h.       indien de bestaande afstand tot een zijdelingse perceelsgrens minder dan 3 m bedraagt, geldt deze bestaande afstand als de minimale afstand.

10.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a.       bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het 'bouwvlak' worden gebouwd;

b.       bijbehorende bouwwerken moeten tenminste 3 m achter de voorgevellijn van het op hetzelfde bestemmingvlak gelegen hoofdgebouw worden gesitueerd;

c.       met betrekking tot het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:

1.       een overkapping mag voor de naar de weg toegekeerde zijde van het bouwvlak of het verlengde daarvan worden gebouwd, met dien verstande dat de overschrijding niet meer bedraagt dan 3 m;

2.       de afstand tot de voorste perceelsgrens bedraagt minimaal 1 m;

3.       de maximum bouwhoogte bedraagt 3,2 m;

4.       de overkapping voor de voorgevelrooilijn geen gesloten wanden heeft;

d.       een erker, balkon of luifel mag voor de voorgevel van een woning worden gebouwd, met dien verstande dat:

1.       de maximum diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt 1 m;

2.       de minimale afstand tot de voorste perceelsgrens bedraagt 2 m;

3.       de minimale afstand tot de zijgevels van de woning bedraagt 0,5 m;

4.       de maximum breedte bedraagt 50% van de gevelbreedte van de hoofdmassa, met een maximum van 3,50 meter.

5.       de maximum bouwhoogte (met uitzondering van balkons) bedraagt 3,2 m;

6.       bij hoekwoningen mogen balkons, luifels en erkers niet worden gebouwd voor het verlengde van de voorgevellijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen;

e.       de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, bedraagt maximaal 85 m2;

f.       voor zover de oppervlakte van het bestemmingsvlak achter de achtergevelrooilijn van de woning meer bedraagt dan 200 m² mag de onder f geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat, met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 115 m2;

g.       de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 55% worden bebouwd;

h.       bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van bijbehorende bouwwerken te blijven voor tenminste 3 m tot de zijdelingse perceelsgrens en tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 3 m achter de achtergevelrooilijn;

i.        de maximum goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 3,2 m;

j.        de maximum bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 5,5 m.

10.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.       bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen zowel binnen als buiten het 'bouwvlak' worden gebouwd;

b.       de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt:

1.       niet meer dan 2 meter voor een erfafscheiding gesitueerd achter de gevellijn van een naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw;

2.       niet meer dan 1 meter gesitueerd in alle andere situaties;

c.       de maximum bouwhoogte van vrijstaande antennes bedraagt 15 m;

d.       de maximum bouwhoogte van pergola's bedraagt 2,75 m;

e.       de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt 4 m.