Uitspraak 201906262/1/R3


Volledige tekst

201906262/1/R3.
Datum uitspraak: 31 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Hardenberg,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Dedemsvaart, woningbouw Gentiaanstraat noordzijde" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2021, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Kevelam, advocaat te Almelo, W.G.J. Sauer en J. Vos, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Vanwege de verplaatsing van een supermarkt is ruimte ontstaan voor de herontwikkeling van het pand waarin de supermarkt was gevestigd en een deel van het achterliggende parkeerterrein. Ook de gronden waar zich eerder een bibliotheek en politiebureau bevonden, zijn meegenomen in het plangebied. De voorziene herontwikkeling bestaat uit de realisatie van 26 rijwoningen en 7 appartementen, waarvan 3 bestaand. Het plan is vastgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

Het plangebied ligt direct achter het pand van [appellant]. Hij kan zich niet verenigen met het plan, met name omdat hij vreest voor een beperking van zijn bedrijfsvoering.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Naam van het bestemmingsplan

3.       [appellant] betoogt dat de raad onrechtmatig heeft gehandeld door pas in de nota van zienswijze te besluiten om de naam van het plan aan te passen. Het plan had volgens [appellant] een misleidende naam, omdat de benaming van het plan niet correspondeerde met het gebied dat het bestemmingsplan omvat. Het plan had eerst de naam "Dedemsvaart, Julianastraat Noord", terwijl het plangebied maar een klein stukje van de Julianastraat Noord omvat. Op deze manier werden bewoners van een ander gebied dan het plangebied aangesproken. Naar aanleiding van de door [appellant] ingediende zienswijze is de naam aangepast naar "Dedemsvaart, woningbouw Gentiaanstraat noordzijde". Volgens [appellant] had een nieuwe mogelijkheid tot inspraak geboden moeten worden nadat de naam van het plan was aangepast.

3.1.    De raad stelt dat niet onrechtmatig of onzorgvuldig is gehandeld door de naam van het plan te wijzigen en het plan niet opnieuw ter inzage te leggen. De naam van het bestreden besluit is gewijzigd op verzoek van [appellant]. Door een andere naam aan het plan te geven worden geen andere bewoners aangesproken.

3.2.    Artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

"Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud."

3.3.    De Afdeling overweegt dat de zakelijke inhoud van de kennisgeving van het ontwerpplan aan de vereisten van artikel 3:12, eerste lid, van de Awb voldoet. In de kennisgeving is de volgende zin opgenomen: "Het bestemmingsplan heeft betrekking op percelen tussen de Gentiaanstraat en de Hortensiastraat (achterzijde Julianastraat) in Dedemsvaart". Hieruit blijkt voor bewoners en omwonenden duidelijk op welk gebied het plan betrekking heeft. Een wijziging van de naam van het plan hoefde niet te leiden tot het opnieuw ter inzage leggen van het ontwerp.

Het betoog faalt.

Akoestisch onderzoek

4.       [appellant] betoogt dat in het uitgevoerde akoestische onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn bedrijfspand aan de [locatie]. De bevoorrading van het pand had meegenomen moeten worden in het akoestische onderzoek; dit is zowel in de eerste als de tweede versie van het akoestische onderzoek nagelaten. Het akoestische onderzoek houdt ten onrechte alleen rekening met het geluid van de aan de Julianastraat gevestigde Aldi supermarkt, waarvan de parkeervoorzieningen en de laad- en losplaats grenst aan het plangebied. Het besluit is daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Awb, aldus [appellant].

4.1.    De raad stelt dat in het akoestische onderzoek wel rekening is gehouden met de aanwezigheid van het winkelpand van [appellant]. Het akoestische onderzoek is voor de vaststelling van het definitieve plan geactualiseerd. Uit het rapport volgt, volgens de raad, dat ter plaatse van de voorziene woningen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat en dat deze woningen geen belemmering zullen vormen voor de bedrijfsvoering vanuit het bedrijfspand van [appellant].

4.2.    Ter plaatse van de gronden van het bedrijfspand van [appellant] is het geldende bestemmingsplan "Dedemsvaart centrum 2012". Aan de gronden waarop het bedrijfspand van [appellant] is gevestigd is de bestemming "Gemengd" en de functieaanduiding "detailhandel" toegekend.

Artikel 6.1 van de planregels van het bestemmingsplan "Dedemsvaart centrum 2012" luidt:

"De voor 'gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

e. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';

[…]

Onder detailhandel en bedrijfsactiviteiten is niet begrepen:

• detailhandel in volumineuze goederen dan wel in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen;

[…]

• supermarkten

[…]."

4.3.    De raad heeft het rapport "Akoestisch onderzoek Aldi - woningbouw Dedemsvaart, gemeente Hardenberg" van 1 mei 2019 van adviesbureau VOBRU (hierna: het akoestische rapport) aan het plan ten grondslag gelegd. Hoewel de conclusie van dit rapport alleen spreekt over de akoestische situatie van Aldi, is ter zitting toegelicht dat ook de bevoorrading van het pand van [appellant] is meegenomen bij het bepalen van de geluidsbelasting. In tabel 5.1 van het akoestische rapport staat dat voor het bepalen van de indirecte hinder rekening is gehouden met een overige vrachtwagenbeweging, route 005 en 006. Volgens de opsteller van het rapport zijn bij het bepalen van de indirecte hinder alle vrachtwagenbewegingen in de berekening meegenomen, ook die van [appellant]. Er is uitgegaan van één bevoorrading per dag voor het pand van [appellant]. Route 005 en 006 betreffen volgens de opsteller die vrachtwagenbeweging. Ter zitting is toegelicht dat de berekende geluidsbelasting ruim onder de voorkeurswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde blijft, zodat qua geluidsbelasting zo nodig  ruimte over is voor een extra vrachtwagen. Gelet op artikel 6.1 van de planregels van het bestemmingsplan "Dedemsvaart centrum 2012" is een supermarkt of volumineuze goederenhandel in het pand van [appellant] niet toegestaan. De Afdeling acht één vrachtwagen per dag voor de bevoorrading van het pand van [appellant] daarom een representatieve invulling van de te verwachten bevoorrading ten behoeve van de ter plaatse toegestane detailhandelsmogelijkheden. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het pand vaker bevoorraad zal moeten worden.

Het betoog faalt.

Laden en lossen

5.       [appellant] betoogt dat veilig laden en lossen aan de achterkant van zijn pand door het plan onmogelijk wordt gemaakt, omdat er parkeerplaatsen achter zijn winkelpand zijn voorzien. De bereikbaarheid van zijn pand voor vrachtverkeer neemt daardoor af. De bevoorradingsdeur is alleen nog maar bereikbaar via het nieuw te ontwikkelen woongebied. Vrachtwagens moeten via de Gentiaanstraat de nieuwe woonwijk in en daarna achteruit het gebied uit. Volgens [appellant] leiden de achteruitrijdende vrachtwagens, op parkeerplaatsen voor winkelend publiek, tot onveilige situaties. De andere mogelijkheid is dat de bevoorrading via de Hortensiastraat zal plaatsvinden. Vrachtwagens moeten dan achteruit rijden over het parkeerterrein tot de verkeerspalen die het nieuw te ontwikkelen woongebied afscheiden van het parkeerterrein van de Aldi en vanaf daar lopen met de bevoorrading. Beide mogelijkheden zijn volgens [appellant] onwenselijk.

Met de vaststelling van de Detailhandelsstructuurvisie in 2017 en bij de vaststelling van het plan is door de wethouder(s) toegezegd dat bestaande winkels kunnen blijven functioneren en dat zij op geen enkele wijze zullen worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Volgens [appellant] neemt de zichtbaarheid van zijn pand door de voorziene ontwikkeling echter af. In een overeenkomst met de voormalige gemeente Avereest is vastgelegd dat het voetpad achter het bedrijfspand altijd vrij toegankelijk zal zijn voor voetgangers en dat het perceel naar de parkeerplaats een ontsluiting heeft. Volgens [appellant] heeft de gemeente zijn belangen onvoldoende meegenomen in de belangenafweging door de bereikbaarheid en de bevoorradingsmogelijkheden van zijn pand te beperken. De nadelige gevolgen van het plan zijn voor [appellant] onevenredig.

5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de bereikbaarheid van het bedrijfspand van [appellant] aanvaardbaar zal zijn. In de voorziene situatie zal bevoorradingsverkeer via de Hortensiastraat het parkeerterrein bereiken in plaats van via de Gentiaanstraat. Tussen het parkeerterrein en de voorziene woningen zal een fysieke scheiding komen waardoor het (auto)verkeer niet meer kan doorrijden vanaf het parkeerterrein naar de Gentiaanstraat om zo sluipverkeer tegen te gaan. Het bedrijfspand van [appellant] heeft, naast de toegangsdeuren aan de achterzijde, ook een ingang aan de zijkant van het pand. In het schetsontwerp is te zien dat een ruimte van 2 m vrijgehouden zal worden voor de vrije toegang van de ingang aan de zijkant. Ook zal aan de achterzijde een parkeervak worden opgeofferd om de achteringang goed bereikbaar te houden. Bevoorradingsverkeer kan niet meer doorrijden tot aan de toegangsdeur voor leveranciers, maar tot aan de fysieke scheiding. De bezorgers van de bevoorrading moeten dan ongeveer 10 m lopen tot de achteringang van het pand. De bevoorrading zal dus anders moeten worden vormgegeven, maar het bedrijfspand kan volgens de raad blijven functioneren en eventuele toekomstige exploitanten worden niet onevenredig belemmerd in hun bedrijfsvoering.

5.2.    De Afdeling acht met de raad aannemelijk dat toekomstige huurders niet onevenredig belemmerd worden doordat bezorgers bij de bevoorrading ongeveer 10 m moeten lopen tot de achteringang van het pand. Hierbij betrekt de Afdeling dat het pand, gelet op de eerder onder 4.2 en 4.3 genoemde planologische mogelijkheden, naar verwachting niet meer dan één keer per dag door een vrachtwagen bevoorraad zal worden. De zij- en achteringang van het pand van [appellant] blijven bereikbaar; het voetpad langs de achteringang blijft vrij toegankelijk. De raad hoefde in redelijkheid geen doorslaggevende betekenis toe te kennen aan de verminderde zichtbaarheid van het pand van [appellant] vanaf de parkeerplaats van de Aldi.

In paragraaf 3.4 van de plantoelichting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het voorziene aantal verkeersbewegingen per dag geen probleem vormt voor de capaciteit van de omliggende infrastructuur. De raad heeft toegelicht dat de huidige situatie zo verandert dat de vrachtwagens via de Hortensiastraat het parkeerterrein bereiken in plaats van via de Gentiaanstraat. Het vrachtverkeer mengt zich in de huidige situatie ook met parkerende auto’s en andere verkeersdeelnemers. De omstandigheid dat ook andere verkeersdeelnemers gebruik maken van de bevoorradingsroute leidt niet tot het oordeel dat de raad het plan uit een oogpunt van verkeersveiligheid onaanvaardbaar had moeten achten. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de vrachtwagen die het pand van [appellant] zal bevoorraden, een stukje achteruit moet rijden tot de paaltjes van de fysieke scheiding, die zal worden aangebracht.

Het betoog faalt.

Betrokken gronden

6.       [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte alleen de herontwikkeling van de door de gemeente gekochte gronden mogelijk maakt. Volgens [appellant] blijkt uit de verplaatsings- en transformatiesubsidieregeling die is opgesteld voor het winkelgebied dat de gemeente detailhandel uit dit gebied wil bannen. De opeenstapeling van plannen heeft een enorme impact op panden met een detailhandelsbestemming. [appellant] is voor een herbestemming van zijn pand aangewezen op een eventuele aparte planprocedure. Volgens [appellant] handelt de gemeente door de vaststelling van het bestemmingsplan en de bestaande beleidskaders tot "uitkoop", ook in strijd met artikel 3:3 van de Awb. Er wordt een bevoegdheid aangewend voor een kennelijk ander doel, dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.

6.1.    De raad stelt dat er geen sprake is van een zodanige samenhang tussen de gronden van [appellant] en het plangebied dat de gronden van [appellant] in het plan betrokken hadden moeten worden.

De door [appellant] genoemde subsidieregeling is in het leven geroepen om buiten het centrumgebied gevestigde winkeliers te 'verleiden’ om zich te verplaatsen naar het (kern)winkelgebied. De raad kan deze buiten het centrumgebied gevestigde winkeliers daartoe niet dwingen. Gesprekken over de aankoop van het pand van [appellant] hebben niet geleid tot een voor alle partijen acceptabele oplossing. Het bedrijfspand van [appellant] is nog steeds aan de [locatie] gevestigd en dit pand zal zijn bestemming als detailhandel behouden. De raad wil de eventuele toekomstige bedrijfsvoering niet belemmeren. Er is volgens de raad geen sprake van strijd met artikel 3:3 van de Awb.

6.2.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Wat [appellant] heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij betrekt de Afdeling dat de ruimtelijke samenhang tussen het perceel van [appellant] en het plangebied niet dusdanig is dat de raad dit perceel in het plan had moeten betrekken. Het plan ziet op de ontwikkeling van woningbouw en deze ontwikkeling vindt niet plaats op het perceel van [appellant]. De raad heeft daarbij rekening gehouden met de belangen van [appellant], waaronder de toekomstige bevoorrading van het pand. De voorziene ontwikkeling heeft geen dusdanige impact op de gronden van [appellant] dat deze deel uit hadden moeten maken van het plangebied.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan heeft vastgesteld om een ander doel te bereiken dan waarvoor de bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen is verleend.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.       Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

8.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2021

288-944.