Uitspraak 202100207/2/R3


Volledige tekst

202100207/2/R3.
Datum uitspraak: 15 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, alle wonend te Den Haag,

verzoeker,

en

de raad van de gemeente Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Bloemenbuurt 2020" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 maart 2021, waar [verzoeker] en anderen, bij monde van [verzoeker] en

[gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.E. Leenders en M.C.N.M. Bootsma, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het plan voorziet in een actuele planologisch-juridische regeling voor de wijk de Bloemenbuurt in de gemeente Den Haag. Het plan biedt onder meer de mogelijkheid voor het plaatsen van een dakopbouw op woningen in onder andere de Begoniastraat en de Geraniumstraat.

3.       Aan de percelen aan de Begoniastraat en de Geraniumstraat zijn de bestemming "Wonen - 1" en de functieaanduiding "specifieke bouwaanduiding - dakopbouw" toegekend. Op grond van artikel 14, lid 14.2.1, aanhef en onder g, van de planregels mag ter plaatste van de functieaanduiding "specifieke bouwaanduiding - dakopbouw" een dakopbouw met een hoogte van maximaal 3,5 m op de bestaande bebouwing worden gebouwd.

4.       Verzoekers wonen onder meer in de Begoniastraat en de Geraniumstraat en kunnen zich niet verenigen met het plan, voor zover het plan voorziet in de mogelijkheid voor het plaatsen van dakopbouwen in deze straten.

Ontvankelijkheid

5.       Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

5.1.    Het ontwerpplan is met ingang van 25 april 2019 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde dus op 5 juni 2019. In het ontwerpplan is voor de percelen aan de Begoniastraat en de Geraniumstraat de bestemming "Wonen - 1" en de functieaanduiding "specifieke bouwaanduiding - dakopbouw" opgenomen en laat artikel 14, lid 14.2.1, aanhef en onder g, van de regels van het ontwerpplan ter plaatste van de functieaanduiding "specifieke bouwaanduiding - dakopbouw" een dakopbouw met een hoogte van maximaal 3,5 m op de bestaande bebouwing toe. In het raadsvoorstel ter vaststelling van het plan heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (hierna: het college), aangegeven, dat het, naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen,  de mogelijkheid voor het plaatsen van een dakopbouw op de drielaagse eengezinswoningen aan onder meer de Begoniastraat en de Geraniumstraat niet in het voorgelegde plan heeft opgenomen. De raad heeft met het  aannemen van een amendement, het voorstel van het college echter verworpen en het plan in zoverre vastgesteld in afwijking van het raadsvoorstel, door de mogelijkheid tot het plaatsen van dakopbouwen in onder meer de Begoniastraat en de Geraniumstraat wel weer op te nemen in het plan.

5.2.    Niet in geschil is dat verzoekers geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht. Verzoekers hebben ter zitting desgevraagd toegelicht, dat de gemeente Den Haag uitdrukkelijk had aangegeven dat er geen mogelijkheid tot het realiseren van dakopbouwen voor de woningen aan de Begoniastraat en de Geraniumstraat in het plan zou worden opgenomen. De raad heeft ter zitting niet ontkend dat er overleg tussen de gemeente en omwonenden is geweest hierover en dat er is besloten dat de mogelijkheid voor dakopbouwen niet in het plan zou worden opgenomen. Verzoekers geven aan dat het vertrouwen dat bij hen hierdoor was gewekt werd bevestigd, doordat er later omgevingsvergunningen voor de bouw van dakopbouwen voor de woning aan Begoniastraat 53 en voor de woning aan de Geraniumstraat 32A werden geweigerd. De raad heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat er net vóór de bekendmaking van het ontwerpplan een nieuw bezonningsonderzoek is uitgevoerd en dat naar aanleiding van dat onderzoek het ontwerpplan is aangepast door onder andere de bouw van dakopbouwen mogelijk te maken in de Begoniastraat en de Geraniumstraat. De raad heeft ter zitting desgevraagd ook bevestigd dat omwonenden niet over de aanleiding voor en de resultaten van het bezonningsonderzoek zijn ingelicht.

Onder de hierboven geschetste omstandigheden betwijfelt de voorzieningenrechter of verzoekers redelijkerwijs kan worden verweten dat zij hebben nagelaten een zienswijze in te dienen. Het oordeel over de vraag of het niet naar voren brengen van een zienswijze door verzoekers verschoonbaar is, wordt aan de Afdeling in de bodemprocedure overgelaten. De vraag of vooruitlopend op de beoordeling in de hoofdzaak een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal de voorzieningenrechter daarom hierna beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.

Belangenafweging

6.       De voorzieningenrechter stelt vast dat het belang van verzoekers ertoe strekt om te voorkomen dat er mogelijk onomkeerbare veranderingen aan het straatbeeld en de lichtinval van de woningen aan de Begoniastraat en de Geraniumstraat door het plaatsen van dakopbouwen in deze straten zal ontstaan voordat er uitspraak is gedaan in de bodemzaak. Daartegenover staat het belang van de raad om reeds voor de uitspraak op de ingestelde beroepen de mogelijkheid te hebben dakopbouwen in deze straten mogelijk te maken op grond van het plan. Daar komt bij het belang van degenen die graag een dakopbouw willen plaatsen en daartoe een omgevingsvergunning hebben aangevraagd. Deze belangen wegen naar het oordeel van de voorzieningenrechter minder zwaar dan het belang van verzoekers. Hierbij neemt de voorzieningenrechter ook het besluitvormingsproces in de procedure tot vaststelling van het plan in ogenschouw en de wisselende standpunten die daarbij zijn ingenomen. Daaruit kan worden opgemaakt dat er aanleiding is voor twijfel over de vraag of het plan voor zover er dakopbouwen mogelijk worden gemaakt in de Begoniastraat en de Geraniumstraat, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De voorzieningenrechter neemt ook in aanmerking dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat gewacht zal worden met de behandeling van de bezwaren tegen de weigeringen van de omgevingsvergunningen voor de dakopbouwen voor de woningen aan de Begoniastraat 53 en de Geraniumstraat 32A totdat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan over de voorliggende kwestie. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting, is niet gebleken van andere belangen op grond waarvan niet kan worden gewacht tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter voorziet daarom geen ernstige gevolgen indien het plan wordt geschorst.

Omdat bij toewijzing van het verzoek onomkeerbare gevolgen worden voorkomen, ziet de voorzieningenrechter na weging van alle betrokken belangen aanleiding de navolgende voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie

7.       Het besluit tot vaststelling van het plan wordt geschorst zoals hierna in de beslissing is omschreven.

8.       De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 7 oktober 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bloemenbuurt 2020", voor zover het artikel 14, lid 14.2.1, aanhef en onder g, van de planregels betreft;

II.       gelast dat de raad van de gemeente Den Haag aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2021

867.