Uitspraak 202001662/1/R1


Volledige tekst

202001662/1/R1.
Datum uitspraak: 17 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen, allen wonend te Amsterdam,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2020 in zaak nr. 19/2030 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2018 heeft het college aan de [maatschap] een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van de woning op het perceel [locatie].

Bij besluit van 5 maart 2019 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 31 januari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2020, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigden A] en bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Duits, zijn verschenen. Voorts is de maatschap, vertegenwoordigd door [gemachtigden B] en bijgestaan door mr. M.J.P. Kamp, advocaat te Amsterdam, ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

1.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.       De maatschap heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van de woning op de locatie. Het bouwplan ziet op het toevoegen van een bouwlaag en een terras, het bouwen van een kelder in combinatie met het uitbouwen van de begane grond, het plaatsen van balkons aan de achtergevel en het wijzigen van de kozijnen in de voorgevel van de woning. Ter plaatse van de locatie geldt het bestemmingsplan "Museumkwartier Valeriusbuurt". Daarin is aan de locatie de bestemming "Wonen" toegekend.

[appellant] en anderen wonen in de omgeving van de locatie.

De besluiten van het college en de uitspraak van de rechtbank

3.       Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwen van de kelder, de balkons, het dakterras en de dakopbouw in strijd is met het bestemmingsplan. De kelder, de uitbouw en de balkons worden buiten het bouwvlak gebouwd en de dakopbouw en het terras worden hoger gebouwd dan de maximaal toegestane bouwhoogte. Verder stelt het college zich op het standpunt dat de uitbouw, op zichzelf beschouwd, vergunningvrij is.

Bij besluit van 3 oktober 2018 heeft het college de gevraagde vergunning verleend. Voor de kelder heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 10, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), in samenhang gelezen met artikel 19.3 van de planregels, vergunning verleend om van het bestemmingsplan af te wijken. Voor het overschrijden van de bouwvlakken en de maximaal toegestane bouwhoogten heeft het college, voor zover van belang, omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 10, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 25 van de planregels. Voor de uitbouw heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 20, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4, onderdeel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) vergunning verleend om van het bestemmingsplan af te wijken. Ter invulling van de afwijkingsbevoegdheden heeft het college beleidsregels opgesteld. Het college heeft de aanvraag getoetst aan de destijds geldende nota "Omgevingsvergunning A2", vastgesteld door het college, laatstelijk gewijzigd op 21 februari 2018 (hierna: de Beleidsregels). In deze nota zijn beleidsregels opgenomen voor onder meer het bouwen en gebruiken van dakterrassen, kelders en balkons.

Het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning is bij besluit op bezwaar in stand gelaten.

4.       De rechtbank heeft - kort samengevat - geoordeeld dat het college op grond van het bestemmingsplan en de Beleidsregels omgevingsvergunning mocht verlenen voor het bouwplan. Over de extra bouwlaag heeft de rechtbank geoordeeld dat in het besluit op bezwaar niet is gemotiveerd waarom de extra bouwlaag geen onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld oplevert. Omdat het college in de beroepsprocedure alsnog heeft gemotiveerd dat het bouwplan in zoverre niet leidt tot een onevenredige aantasting heeft de rechtbank het gebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Woon- en leefklimaat

5.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid een omgevingsvergunning kon verlenen, omdat de realisering van het bouwplan leidt tot aantasting van hun woon- en leefklimaat. Zij voeren aan dat dit leidt tot verlies van uitzicht en privacy en onaanvaardbare verstening met zich meebrengt. Voorts betogen zij dat realisering van het bouwplan leidt tot vermindering van bezonning van hun woningen.

5.1.    De bouwhoogten voldoen aan de voorwaarden van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid tot afwijken van het bestemmingsplan tot een hoogte van 1,2 m voor het hekwerk en tot 3 m voor de dakopbouw als bedoeld in artikel 25, onder a, sub 5 en sub 6, van de planregels. Vast staat dat het bouwvlak niet verder dan 2 m wordt overschreden als bedoeld in artikel 25, onder a, sub 4, van de planregels. Verder heeft het college met betrekking tot de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid bij de beoordeling van de aanvraag voor het bouwplan de Beleidsregels - voor zover relevant onder 5a ten aanzien van ondergrondse bouwwerken, onder 6 ten aanzien van gebouwde terrassen en onder 7 ten aanzien van balkons - betrokken, waarin is bepaald wanneer van het bestemmingsplan kan worden afgeweken.

Bij het opstellen van de Beleidsregels heeft het college de verschillende belangen afgewogen. Het college heeft een afweging gemaakt tussen het individuele belang, namelijk de vergroting van het woon- of verblijfsgenot, en de ruimtelijke impact van de realisering van een bouwplan op de omgeving. Het college dient ingevolge artikel 4:84 van de Awb overeenkomstig de beleidsregels te handelen, tenzij de toepassing daarvan voor een belanghebbende gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840. In hetgeen [appellant] en anderen in dit verband hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat het college niet in redelijkheid overeenkomstig de Beleidsregels heeft kunnen handelen. De enkele stelling dat de realisering van het bouwplan in het nadeel van [appellant] en anderen uitvalt, maakt dat niet anders. Hierbij betrekt de Afdeling dat de verslechtering van het uitzicht en de privacy als gevolg van het te realiseren bouwplan, mede gelet op de afstand van ongeveer 15 m tot aan de bebouwing aan de overkant van de binnentuin, betrekkelijk gering is. Verder is er sprake is van een stedelijke omgeving en is enige inkijk in de woningen en de tuinen daaraan inherent. Het bouwplan heeft, zoals ter zitting door de maatschap is toegelicht, geen gevolgen voor het thans in de binnentuin aanwezige groen.

5.2.    Voor zover [appellant] en anderen in dit verband stellen dat het te realiseren bouwplan leidt tot vermindering van bezonning van hun woningen, overweegt de Afdeling als volgt. Voor bezonning van woningen bestaan geen wettelijke normen. Dat neemt niet weg dat in het kader van een besluit omtrent verlening van een omgevingsvergunning een afweging dient plaats te vinden van alle bij het besluit betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader moet worden gekeken naar de gevolgen van het bouwplan voor de bezonning van de woningen. Het college heeft de door iTX BouwConsult ten behoeve van het bouwplan verrichte studie van 5 juli 2018 naar de zon- en schaduweffecten overgelegd. Uit deze studie volgt dat rond 12:00u weliswaar sprake is van een kortdurende toename van schaduw op de achtergevel van de woningen aan de Koninginneweg, maar dat dit voor een binnenstedelijke situatie als hier het geval niet uitzonderlijk is. De toegenomen schaduwhinder is volgens de studie beperkt te noemen. Verder volgt uit een in de bezwaarfase ingebrachte aanvullende bezonningsstudie van 22 januari 2019 door EN-vastgoed Advies in opdracht van de bewoners van het perceel Valeriusstraat 132, dat op een aantal perioden in het jaar gedurende beperkte periodes van de dag (voornamelijk in de namiddag vanaf 16.00 uur/17.00 uur) sprake zal zijn van een zekere toename van schaduw op de achtergevel en het dakterras van de woning op het voormelde perceel.

De Afdeling overweegt dat, nu geen aanleiding gevonden kan worden voor de conclusie dat de bezonningsstudies onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen van het bouwplan voor de bezonning op de percelen [appellant] en anderen aanvaardbaar zijn.

5.3.    Gelet op al het voorgaande heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat vanwege het te realiseren bouwplan sprake is van een zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat dat daarom de omgevingsvergunning diende te worden geweigerd.

Het betoog faalt.

De kelder

6.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid had kunnen verlenen, omdat als gevolg van het bouwen van de kelder de grondwaterstand zodanig zal wijzigen en de hemelwaterafvoer zodanig zal worden beperkt dat hierdoor structurele problemen ontstaan op hun percelen.

6.1.    Bij de aanvraag is een oriënterend bemalingsadvies van Geo-Supporting bv van 19 juli 2018 (hierna: bemalingsadvies), en daarbij gevoegde projecttekeningen, geohydrologisch onderzoek en peilbuisgegevens, ingediend over de constructie en de uitvoering van het bouwplan en de gevolgen daarvan voor de grondwaterstand. Het bemalingsadvies heeft het college in het kader van hetgeen is bepaald in artikel 19.3, aanhef en onder c, van de planregels voorgelegd aan Waternet. Het college heeft bij brief van 20 mei 2019 in een bijgevoegde e-mail van R. Wijland van 17 mei 2019 aan de rechtbank de schriftelijke weergave van het oorspronkelijke advies van Waternet overgelegd. Uit het advies van Waternet volgt (kort samengevat) dat Waternet ten eerste heeft beoordeeld wat de gevolgen zijn van de tijdelijke verlaging van de grondwaterstand die voortvloeit uit het creëren van een droge bouwput ten behoeve van de bouw van de kelder. Ten tweede is beoordeeld wat de mogelijke barrièrewerking van de kelder voor de doorstroming van het grondwater is nadat deze is gebouwd. De grondwaterstromen en de grondwaterstand zijn volgens het advies van Waternet niet in het geding, mits onder de kelderbak een laag goed doorlatend zand van minimaal 30 cm wordt aangebracht. Deze zandlaag moet aan de voor- en achterzijde van het pand in goed contact staan met het maaiveld. Verder wordt geadviseerd om de kelder grondwaterneutraal te bouwen en om gaten aan te brengen in de verloren damwanden, aangezien deze wanden een barrière vormen in de watervoerende (freatische) zandlaag, aldus Waternet. In het advies van Waternet is verder vermeld dat, hoewel de bouw van de kelder de doorstroming van het grondwater vermindert, de kans op blijvende grondwaterstandverandering wordt beperkt ingeval de in het advies opgenomen uitgangspunten worden uitgevoerd. Het advies van Waternet maakt deel uit van de omgevingsvergunning.

6.2.    De Afdeling overweegt dat het college zich onder verwijzing naar het advies van Waternet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet hoeft te worden gevreesd dat de realisering van het bouwplan zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor de grondwaterstand. Voor zover [appellant] en anderen erop hebben gewezen dat uit het advies van Waternet en het onderliggende bemalingsadvies volgt dat de bouw van de kelder de grondwaterstand zal wijzigen, leidt dat evenmin tot het oordeel dan het college aanleiding had moeten zien in redelijkheid geen vergunning te verlenen. Hierbij acht de Afdeling van belang dat Waternet heeft onderkend dat de realisatie van de kelder de doorstroming van het grondwater vermindert, maar daarvoor een technische oplossing heeft aangedragen om structurele problemen te voorkomen.

Het betoog faalt.

De uitbouw

7.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid omgevingsvergunning kon verlenen voor de uitbouw. Zij betwisten het oordeel van de rechtbank dat, als er geen kelder zou worden gebouwd, de uitbouw vergunningvrij zou kunnen worden gerealiseerd. Volgens [appellant] en anderen is de omgevingsvergunning voor de uitbouw door het college ten onrechte niet getoetst aan de van toepassing zijnde criteria, nu de uitbouw in strijd met artikel 19.2.1 van de planregels buiten het bouwvlak worden gebouwd.

7.1.    De Afdeling overweegt dat het college dient te beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 6 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ3375, heeft overwogen, is splitsing van een bouwplan dat uit verschillende onderdelen bestaat in beginsel niet mogelijk. Voor zover [appellant] en anderen het vergunningvrij realiseren van de uitbouw ter discussie stellen, kan dit buiten bespreking blijven.

7.2.    Voor zover [appellant] en anderen beogen te betogen dat de omgevingsvergunning voor de uitbouw in strijd is met de Beleidsregels en daarom niet verleend had mogen worden, overweegt de Afdeling als volgt.

Het college heeft toegelicht dat, ook al kan de uitbouw op grond van artikel 2, onderdeel 3, onder a, van bijlage II van het Bor vergunningvrij worden gerealiseerd, in dit geval de uitbouw niet vergunningvrij is omdat de kelder in strijd met artikel 19.2.1 van de planregels buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. De uitbouw kan dan ook uitsluitend worden gerealiseerd als voor de kelder een omgevingsvergunning voor bouwen en strijdig gebruik wordt verleend. Voorts heeft het college beleidsregel 4a, die ziet op het dichtbouwen van gesloten binnentuinen, bij de beoordeling van de bouw van de uitbouw betrokken. In deze beleidsregel is vermeld dat voor het bouwen van een uitbouw geen omgevingsvergunning wordt verleend wanneer deze in strijd is met het bestemmingsplan. In de toelichting op de beleidsregel staat vervolgens dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen wordt meegewerkt aan afwijkingen van het bestemmingsplan ten behoeve van bebouwing in de binnentuinen van gesloten bouwblokken. Onder "uitzonderingen" is vermeld dat een vergunningvrije uitbouw niet meer vergunningvrij is als er een kelder onder wordt aangebracht. In een dergelijk geval kan wel omgevingsvergunning worden verleend op het totale bijbehorende bouwwerk, mits wordt voldaan aan de betreffende beleidsregels voor balkons, dakterrassen op bijbehorende bouwwerken en ondergrondse bouwwerken en mits voor het overige de vergunningsmogelijkheden niet worden overschreden. De rechtbank heeft hierover overwogen dat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning aan deze voorwaarden heeft voldaan, nu van onevenredige gevolgen van de bouw van de kelder niet is gebleken en de uitbouw op zichzelf vergunningvrij kan worden gerealiseerd.

Zoals onder 6.2 is overwogen, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet hoeft te worden gevreesd dat de realisering van het bouwplan, meer in het bijzonder de realisering van de kelder onder de uitbouw, zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor de grondwaterstand. [appellant] en anderen hebben geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat het handelen in overeenstemming met beleidsregel 4a gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen doelen. Hierbij betrekt de Afdeling hetgeen zij heeft overwogen onder 5, dat het bouwplan, waaronder ook de bouw van de uitbouw, niet leidt tot onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat het college met betrekking tot de uitbouw terecht de Beleidsregels heeft toegepast.

Het betoog faalt.

Welstand

8.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning moest weigeren omdat er sprake is van strijd met redelijke eisen van welstand. Zij voeren daartoe aan dat het toevoegen van een extra bouwlaag niet inpasbaar is in de omgeving. Zij wijzen op de architectuur en welstand van de woning en de stedenbouwkundige structuur in de directe omgeving van de locatie.

8.1.    Het college heeft toegelicht dat het bouwplan door de commissie ruimtelijke kwaliteit (hierna: de commissie) is getoetst aan de welstandsnota "De Schoonheid van Amsterdam 2016" (hierna: de welstandsnota). Naar aanleiding hiervan heeft de commissie bij advies van 22 augustus 2018 aangegeven akkoord te zijn met het bouwplan.

Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.

Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten  van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.

[appellant] en anderen hebben geen advies van een deskundige overgelegd en niet gemotiveerd aangevoerd dat het welstandsadvies in strijd zijn met de criteria zoals die zijn genoemd in de welstandsnota. De enkele stelling dat zij het met de beoordeling van de bouwwerken zoals opgenomen in het advies oneens zijn, is niet voldoende voor het oordeel dat het advies ondeugdelijk is.

Gelet op het voorgaande mocht het college zich in zijn in bezwaar gehandhaafde besluit van 3 oktober 2018 baseren op het welstandsadvies. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning in zoverre mocht verlenen.

Het betoog faalt.

Gelijkheidsbeginsel

9.       [appellant] en andere betogen verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het toevoegen van een extra bouwlaag in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Daartoe voeren zij aan dat voor het pand op het perceel Valeriusstraat 6-III geen omgevingsvergunning is verleend voor een soortgelijke activiteit, omdat in dat geval onevenredige afbreuk werd gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld.

9.1.    Dit betoog faalt. Ter zitting is gebleken dat het college voor het perceel Valeriusstraat 6-III in het besluit op bezwaar alsnog een omgevingsvergunning heeft verleend. Gelet hierop komt aan [appellant] en anderen in zoverre geen geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel toe.

Cumulatieve beoordeling omgevingsvergunningen

10.     [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte de beoordeling van de aanvraag voor de locatie Valeriusstraat 134 niet in samenhang heeft bezien en beoordeeld met de aanvragen voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor de percelen Valeriusstraat 136 en 138.

10.1.  Het college is bij het nemen van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 3 oktober 2018 terecht uitgegaan van de door de maatschap ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo. Omgevingsvergunningaanvragen voor andere panden in het bouwblok - de percelen Valeriusstraat 136 en 138 - maken geen onderdeel uit van de toets of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college in dit geval in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.

Het betoog faalt.

Overige beroepsgronden

11.     [appellant] en anderen verwijzen in hun hogerberoepschrift voor het overige naar hun eerder in beroep aangevoerde gronden en verzoeken deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Op deze gronden is de rechtbank in de aangevallen uitspraak ingegaan. [appellant] en anderen hebben in hun hogerberoepschrift, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden en argumenten onjuist, dan wel onvolledig is. In wat [appellant] en anderen in zoverre hebben aangevoerd, is geen aanleiding gelegen voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Het betoog faalt.

Conclusie

12.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

13.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2021

91-890.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…],

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,

[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

[…]

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan,

[…]

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan […]:

1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan […] opgenomen regels inzake afwijking,

2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen

[…]

Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.7

Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

Bijlage II van Besluit omgevingsrecht

Artikel 2

Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:

[…]

3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw,

[…]

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan […] wordt afgeweken, komen in aanmerking:

[…]

4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;

[…]

Planregels bestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt"

Artikel 19 Wonen

[…]

Artikel 19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen […];

Artikel 19.2 Bouwregels

19.2.1 Algemeen

Op en onder de in het eerste lid genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.

19.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a. maximum bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven.

[…]

e. uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan en kelders ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-kelder’.

[…]

Artikel 19.3 Afwijken van de bouwregels

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 19.2.1 en 19.2.2 onder e een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen van kelders en souterrains en het vergroten van bestaande kelders en souterrains onder voorwaarden dat:

[…]

c. de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht, het waterbeheer en de bescherming van monumenten en archeologie, geen bezwaar hebben tegen de ontwikkeling;

[…]

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels

a. Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het dagelijks bestuur bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c, van de Wet ruimtelijke ordening een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:

[…]

4. het overschrijden van de bouw- en bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2 meter voor erkers, serres, uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen;

5. de in de regels toegestane maximum bouwhoogten met maximaal 1,2 meter;

6. de in de regels toegestane maximum bouwhoogten ten behoeve van een extra bouwlaag of het verbouwen van een bijzondere bouwlaag tot een bouwlaag met ten hoogste 3 meter, onder voorwaarden dat:

•       door de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsdterdam      een positief advies is gegeven en;

•       de bouwlaag ten dienste is van de functie wonen en;

•       de bouwlaag niet leidt tot een toename van het aantal woningen      en;

•       de bouwlaag geen onevenredige afbreuk doet aan het straat- en       bebouwingsbeeld en;

•       de bouwlaag geen onevenredige gevolgen heeft voor de         daglichttoetreding van omliggende panden;

[…]

Nota "Omgevingsvergunning A2" van 21 februari 2018

[…]

4a. Aan- en uitbouwen of bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken)

In het hele stadsdeel, met uitzondering van Plan Zuid, wordt voor het bouwen en gebruiken van op de grond staande aan-,  uitbouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken), wanneer deze in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan geen ‘omgevingsvergunning a2’ verleend.

[…]

Uitzonderingen

[…]

Ook als een kelder wordt aangebracht onder een aan- of uitbouw is dit totale bouwwerk niet meer vergunningsvrij. In dergelijke gevallen kan in afwijking van het geldende bestemmingsplan, wel een omgevingsvergunning worden verleend op het totale (bij behorende) bouwwerken, mits wordt voldaan aan de betreffende beleidsregels voor balkons, dakterrassen op bijbehorende bouwwerken en ondergrondse bouwwerken en mits voor het overige de vergunningsmogelijkheden niet worden overschreden.

[…]

5a. Ondergrondse bouwwerken achterzijde

In het hele stadsdeel wordt voor het bouwen en gebruiken van ondergrondse bouwwerken (onder andere koekoek, wolfskuil en vergroten van kelder en souterrain) grenzend aan de achtergevel van het hoofdgebouw in het achtererfgebied, die in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan, een ‘omgevingsvergunning a2’ verleend onder de volgende voorwaarden:

1. het bouwwerk wordt gebruikt ten behoeve van verblijfsruimten van het hoofdgebouw;

2. het bouwwerk steekt niet dieper dan 2,5 meter in de tuin gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;

3. het realiseren van een kelder of een souterrain onder het hoofdgebouw is op grond van het bestemmingsplan of een afwijkingsbesluit toegestaan;

4. het bouwwerk mag de grondwaterstand, grondwaterstromen, en archeologische vondsten niet verstoren;

5. aanwezige bomen blijven ongemoeid;

6. het bouwwerk is maximaal 1 bouwlaag diep;

[…]

7. Balkons

In het hele stadsdeel wordt voor het bouwen en gebruiken van een balkon aan het hoofdgebouw, welke in strijd is met het bestemmingsplan, een ‘omgevingsvergunning a2’, verleend wanneer onder de volgende voorwaarden:

1.  het balkon is aangebracht aan de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw (achtererfgebied);

2.  het balkon is maximaal 2 meter diep, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;

3.  het balkon wordt niet aangebouwd aan een (zich feitelijk in de binnenterreinen bevindend) uitgebouwd deel van de oorspronkelijke (verspringende) achtergevel;

4.  het dichtbouwen van een balkon kan alleen als het gaat om een bestaand balkon dat onderdeel uitmaakt van een verticale of horizontale balkongalerij van een groter geheel in een bouwblok.

[…]