Uitspraak 201905995/1/R1


Volledige tekst

201905995/1/R1.
Datum uitspraak: 10 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Wormdal Vastgoed B.V. (hierna: Wormdal), gevestigd te Kerkrade,

appellante,

en

de raad van de gemeente Kerkrade,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Julia" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft Wormdal beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) heeft op verzoek van de Afdeling een deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht.

Wormdal en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2020, waar Wormdal, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.P.J. Doveren en S.H.P. Kersten, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan herziet het verouderde bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Julia, en is grotendeels conserverend van aard. Wormdal exploiteert op het bedrijventerrein een baksteenfabriek en een mineralenwasserij met een puinbrekerij en vreest voor belemmering van haar huidige en toekomstige bedrijfsactiviteiten. De STAB heeft desgevraagd een deskundigenbericht uitgebracht over de vraag wat de gevolgen van het plan zijn voor de bedrijfsvoering van Wormdal.

2.       Het gehele perceel van Wormdal heeft de bestemming "Bedrijventerrein" gekregen met de functieaanduidingen "bedrijf tot en met categorie 3.2" en "specifieke vorm van bedrijf - 3". Het vorige bestemmingsplan was "Eygelshoven 4", dat is vastgesteld op 14 juni 1972. Binnen dit plan had het perceel de bestemming "Industriële doeleinden" en was het bestemd voor bedrijfsgebouwen, andere bouwwerken en andere werken ten dienste van nijverheid en industrie.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Bestemmingsomschrijving en aanduiding gronden ontoereikend

4.       Wormdal stelt dat de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 3" ontoereikend is en dat het plan belemmerend is voor haar bedrijfsvoering. Hiertoe betoogt Wormdal ten eerste dat in het plan bedrijven zijn toegestaan tot en met bedrijfscategorie 3.2, zoals bedrijven die zich richten op het produceren van bakstenen en het bewerken/wassen van steenkool en andere mineralen/afvalstoffen zoals bedoeld in categorie 5.2 van de Staat van Bedrijfsactiveiten (SBI-codes 264/233 en 267/237). Wormdal stelt dat ten onrechte de vervaardiging van (fijn)keramische producten binnen haar bedrijf onvoldoende in aanmerking is genomen. De raad heeft niet gemotiveerd waarom hij de productie van (fijn) keramische producten niet heeft willen toestaan.

Wormdal betoogt ten tweede dat een aantal SBI-codes ten onrechte niet is opgenomen. Volgens Wormdal stelt de raad ten onrechte, onder verwijzing naar een advies van de regionale uitvoeringsdienst Zuid-Limburg (hierna: de RUD), dat een aantal SBI-codes niet aan het bedrijf is toegekend. Volgens Wormdal zijn alle bedrijfsactiviteiten vergund waarvoor zij in haar zienswijze over het ontwerpplan aanduidingen en SBI-codes heeft verzocht.

Ten derde stelt Wormdal dat de bestemmingsomschrijving in artikel 3.1 van de planregels niet dekkend is voor "mengcentrale" en "maalbedrijf", en dat daarom een aantal SBI-codes moet worden toegevoegd. De raad heeft dit ten onrechte niet gedaan. Wormdal stelt dat deze activiteiten niet per definitie onder de genoemde SBI-codes vallen en dat een verduidelijking/regulering hieromtrent gewenst is, zodat eenduidig vastligt dat de huidige via de milieuvergunning aan Wormdal vergunde activiteiten ook in dit nieuwe bestemmingsplan gewaarborgd blijven. Wormdal stelt in dit verband nog dat de raad ten onrechte in het plan niet het wassen van kolen en bewerken van minerale afvalstoffen specifiek heeft toegestaan.

4.1.    De raad stelt dat binnen het plan, daar waar bestaande bedrijfsactiviteiten binnen een hogere milieucategorie vallen dan volgens de milieuzonering in beginsel zou moeten worden toegestaan, deze activiteiten door middel van een maatwerkbepaling in het bestemmingsplan zijn overgenomen, onder artikel 3.1, onder d tot en met h, van de planregels. Volgens de raad is onderdeel f specifiek voor Wormdal opgenomen. De raad stelt dat de vervaardiging van (fijn)keramische producten valt onder het begrip "bewerken van mineralen" als bedoeld in dat onderdeel. De raad stelt ook dat volgens het advies van de RUD de door Wormdal gewenste SBI-codes voor betonwarenfabrieken (2661.1/23611), betonmortelcentrales (2663, 2664/2363, 2364), vervaardiging van producten van beton (2665, 2666/2365, 2369), (vezel)cement en gips (2665, 2666) niet eerder zijn aangevraagd en derhalve niet zijn vergund. Volgens de raad zijn deze codes daarom niet opgenomen. Tot slot stelt de raad dat volgens het RUD-rapport de SBI-code 372/383202 wordt afgedekt door de geldende milieucategorie 5.2 (zeven, malen, breken en drogen).

De raad stelt dat een mengcentrale en maalbedrijf vallen onder de maatwerkbepaling van artikel 3.1, onder f, van de planregels: "het bewerken van mineralen". Verder stelt de raad dat (i) betonwarenfabriek en betonmortelcentrales niet zijn vergund en derhalve niet zijn opgenomen, dat (ii) het vervaardigen van producten van beton, puinbrekerijen en puinmalerijen onder de maatwerkbepaling van artikel 3.1. onder f vallen ("het bewerken van mineralen"), en tot slot dat (iii) in hetzelfde artikel is aangegeven dat het wassen en het bewerken van mineralen en afvalstoffen is toegestaan en aanvulling dus niet noodzakelijk is.

4.2.    Artikel 3.1, aanhef en onder c en f, van de planregels luidt als volgt:

"3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

c. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.2’: bedrijven tot en met categorie 3.2, zoals opgenomen in de Staats van bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein (bijlage 1 bij deze regels);

[…]

f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 3': tevens het produceren van bakstenen en het bewerken/wassen van steenkool en andere mineralen/afvalstoffen zoals bedoeld in categorie 5.2 (SBI-code 264/233 en 267/237)."

4.3.    Het perceel van Wormdal heeft in het plan de bestemming "Bedrijventerrein" gekregen met de functieaanduidingen "bedrijf tot en met categorie 3.2" en "specifieke vorm van bedrijf - 3". Met deze bestemming en de toegekende aanduidingen wordt beoogd de vergunde bedrijfsactiviteiten in het plan op te nemen. Beoogd is deze activiteiten ook op te nemen in de bij het plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Ten aanzien van de activiteiten waarvoor Wormdal stelt een vergunning te hebben en waarvan zij wil dat die in het plan worden mogelijk gemaakt op haar perceel, is in het deskundigenbericht opgemerkt dat de specifieke verwijzing naar SBI-code 264/233 en 267/237 in de bestemmingsomschrijving Wormdal beperkt in haar bedrijfsmogelijkheden. Verder is in het deskundigenbericht opgemerkt dat de activiteiten "Betonmortelcentrales met productiecapaciteit van minder dan 100 ton per uur" en "Vervaardiging van producten van beton, (vezel)cement en gips met een productiecapaciteit van minder dan 100 ton per dag" wel in milieucategorie 3.2 vallen, maar niet zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze wijze van regelen leidt ertoe dat alle activiteiten in milieucategorie 3.2 of lager op het perceel van Wormdal rechtstreeks zijn toegestaan, behalve de activiteiten die zij zelf wil exploiteren. Volgens de STAB is de raad daarom voorbij gegaan aan zijn bedoeling om de bestaande, vergunde activiteiten als zodanig te bestemmen.

Bij de door Wormdal gewenste activiteiten met SBI-code 2661.1/23611 "Betonwarenfabrieken" in milieucategorie 4.1, 4.2 of 5.2 en SBI-code 2665, 2666 "Vervaardiging van producten van beton, (vezel)cement en gips" in milieucategorie 3.2 of 4.2 gaat het om activiteiten die op dit moment niet uitgevoerd worden op het bedrijfsperceel dan wel uitgevoerd kunnen worden. Verder betreft het hier activiteiten waarvoor nog geen concrete plannen bestaan. Volgens het deskundigenbericht is het daarom logisch dat deze activiteiten niet in de planregels zijn vervat.

4.4.    In reactie op het deskundigenberichtbericht heeft de raad uiteengezet dat hij in overweging neemt om het bestemmingsplan op deze punten aan te passen, omdat het niet de bedoeling is geweest om Wormdal te belemmeren. Wormdal heeft in reactie op het deskundigenbericht toegelicht dat de STAB niet specifiek ingaat op haar verzoek om eenduidig de vervaardiging van (fijn)keramische producten in de breedste zin te reguleren, door uit te leggen dat de productie van (fijn)keramische producten onder de SBI-code 264/233 valt. Ter zitting is gebleken dat Wormdal en de raad, voorafgaand aan de zitting, in overleg zijn getreden en dat de raad zich bereid heeft getoond een planregel aan te passen, waarmee wordt toegekomen aan de wensen van Wormdal.

4.5.    De Afdeling stelt vast dat op het terrein, volgens artikel 3.1, onder c, van de planregels, activiteiten tot milieucategorie 3.2 zijn toegestaan. Verder stelt de Afdeling vast dat de activiteiten "Betonmortelcentrales met productiecapaciteit van minder dan 100 ton per uur" en "Vervaardiging van producten van beton, (vezel)cement en gips met een productiecapaciteit van minder dan 100 ton per dag" wel in milieucategorie 3.2 vallen, maar niet zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Het was de bedoeling van de raad om in dit plan ook deze activiteiten mogelijk te maken. Gelet daarop is het besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en is het plan in strijd in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vastgesteld.

Het betoog slaagt.

Circulaire initiatieven

5.       Wormdal betoogt dat in het plan ten onrechte geen rekening is gehouden met activiteiten waarmee invulling kan worden gegeven aan zogenoemde circulaire initiatieven. Die initiatieven zijn van belang omdat hergebruik van grondstoffen steeds meer centraal komt te staan en het aandeel circulaire producten binnen de inrichting van Wormdal steeds verder toeneemt. Wormdal doelt hier in het bijzonder op de activiteiten "minerale productenfabrieken niet eerder genoemd" (milieucategorie 3.2), en "vervaardiging van overige goederen niet eerder genoemd" (milieucategorie 3.1). Hiervoor had in het plan een aantal SBI-codes moeten worden opgenomen, wat ten onrechte niet is gebeurd, aldus Wormdal.

5.1.    De raad stelt dat het bestemmingsplan conserverend van aard is, en dat bestaande bedrijfsactiviteiten dus zijn overgenomen. In een gesprek op 19 april 2018 heeft Wormdal de wens geuit om in de toekomst circulaire initiatieven te starten. Volgens de raad gaat dit echter om toekomstige activiteiten, waardoor er geen reden is om daarvoor nu al een regeling in het plan op te nemen.

5.2.    In het deskundigenbericht is opgemerkt dat de activiteiten "minerale productenfabrieken niet eerder genoemd" (milieucategorie 3.2), en "vervaardiging van overige goederen niet eerder genoemd" (milieucategorie 3.1) mogelijk zouden zijn op het terrein, mits deze activiteiten zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Bedrijventerrein. De activiteit "vervaardiging van overige goederen niet eerder genoemd" is weliswaar opgenomen, maar de activiteit "minerale productenfabrieken niet eerder genoemd" niet. Ook hier is de raad volgens het deskundigenbericht voorbij gegaan aan zijn bedoeling om de activiteiten op het perceel mogelijk te maken.

5.3.    In reactie op het deskundigenbericht heeft de raad uiteengezet dat hij in overweging neemt om het bestemmingsplan op dit punt aan te passen. Wormdal heeft in reactie op het deskundigenbericht verklaard dat de STAB niet is ingegaan op haar verzoek om eenduidig het wassen van kolen en bewerken van minerale afvalstoffen specifiek te reguleren. Ter zitting is gebleken dat Wormdal en de raad, voorafgaand aan de zitting, in overleg zijn getreden en dat de raad zich bereid heeft getoond een planregel aan te passen, waarmee wordt toegekomen aan de wensen van Wormdal.

5.4.    De Afdeling stelt vast dat de activiteiten "minerale productenfabrieken niet eerder genoemd" en "vervaardiging van overige goederen niet eerder genoemd" binnen milieucategorie 3.2 vallen, maar niet zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Het was de bedoeling van de raad om in het plan deze activiteiten mogelijk te maken. Gelet daarop is het besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en is het plan in strijd met artikel 3:2 van de Awb vastgesteld.

Het betoog slaagt.

Bouwhoogtes

6.       Wormdal stelt dat de maximale bouwhoogte van 12 m te beperkend is. Te meer omdat wordt verwacht dat de bedrijvigheid zal toenemen in het gebied, is een bouwhoogte van 12 m onnodig belemmerend, aldus Wormdal. Het plan voorziet daarnaast ten onrechte niet in een afwijkingsmogelijkheid, en ontbeert daardoor de vereiste flexibiliteit die bij bedrijfsontwikkelingen noodzakelijk is. In dit kader is het volgens Wormdal van belang dat op het deel van haar bedrijfsterrein waar een  hoogtebeperking geldt vanwege de "vrijwaringszone NAVO", desondanks significant hogere bouwwerken (namelijk tot 20 m) zijn toegestaan dan op de omliggende terreinen. De al aanwezige hogere gebouwen in de vrijwaringszone dienen optimaal door Wormdal te kunnen blijven worden gebruikt. Wormdal stelt daarom dat uitbreiding van de gebouwen mogelijk moet worden gemaakt, eventueel met een maximum-bepaling. Wormdal stelt ook dat het verzoek om een schoorsteen/rookgasafvoer-kanaal mogelijk te maken ten onrechte niet in de nota van zienswijzen is meegenomen. Volgens Wormdal worden er momenteel diverse haalbaarheidsstudies uitgevoerd die wijzen in de richting van een rookgasafvoerkanaal van 35-40 m, hetgeen op grond van het huidige plan niet mogelijk is.

Wormdal stelt verder dat ten onrechte de silohoogte op haar terrein is gemaximeerd op 20 m, terwijl voor een goede bedrijfsvoering een hoogte van maximaal 25 m nodig is. Volgens Wormdal zijn de silo’s ondergeschikt aan haar bedrijfsprocessen en blijven deze daarom in aantal beperkt. Silo’s met een hoogte van 25 m zullen daarom qua stedenbouwkundige inpassing, eveneens gelet op de al aanwezige bebouwing op het terrein en de afstand naar omliggende bebouwing, niet significant verschillen van bouwwerken van 20 m.

6.1.    De raad stelt dat in artikel 3.2.2 van de planregels de bouwhoogte op 12 m is vastgesteld en dat deze hoogte is gebaseerd op stedenbouwkundige motieven. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat bij de bepaling van de bouwhoogte is gekeken naar de voorkant van het bedrijventerrein, waar de feitelijke bouwhoogtes 12 m zijn. Volgens de raad kan op grond van artikel 22.1.4 van de planregels door middel van een omgevingsvergunning met maximaal 10% van deze maat worden afgeweken. Verder stelt de raad dat voor bouwwerken die geen gebouw zijn, in artikel 3.2.4 van de planregels een maximale bouwhoogte van 16 m is bepaald. Voor zover binnen de zone "vrijwaringszone - straalpad" gebouwen of bouwwerken zijn gelegen die hoger dan 20 m zijn, vallen deze op grond van artikel 25 van de planregels onder het overgangsrecht, aldus de raad. Over de schoorsteen stelt de raad dat zich momenteel geen schoorstenen met een dergelijke hoogte op het terrein bevinden, en dat zodra Wormdal hiervoor concrete plannen heeft, een omgevingsvergunning kan worden aangevraagd.

De raad stelt over de silohoogte dat naar aanleiding van het gesprek op 19 april 2019 aan artikel 3.2.4, onder b, van de planregels een derde lid is toegevoegd, waarbij voor het gebied met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - 3’ de mogelijkheid voor de realisatie van een silo met een maximale bouwhoogte van 20 m is gecreëerd. Verder kan volgens de raad op grond van artikel 22.1.4 door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken van deze maat met maximaal 10%, echter niet voor zover een eventuele nieuw te realiseren silo binnen de "vrijwaringszone - straalpad" zou komen te liggen.

6.2.    Artikel 3.2.2 van de planregels, aanhef en onder b, luidt als volgt:

"3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldende volgende regels:

[…]

b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12m;

[…]"

Artikel 3.2.4, aanhef en onder b, luidt als volgt:

"Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

[…]

b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 16 m bedragen, met dien verstande dat:

1. de hoogte van erfafscheidingen maximaal 4,5m mag bedragen;

2. de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 15m mag bedragen;

3. de bouwhoogte van silo's mag maximaal 20m bedragen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 3';

4. de bouwhoogte van een zend-/ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' maximaal 40 m mag bedragen."

Artikel 20.1.1 luidt als volgt:

"20.1.1 Bestaande grotere afstanden en maten

Indien afstanden tot, goot- en bouwhoogten en inhoud van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden."

Artikel 22.1.4 luidt als volgt:

"22.1.4 10%-regeling

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning af te wijken van de in de regels genoemde maten, aantallen en percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad."

6.3.    In het deskundigenbericht is vastgesteld dat de op het bedrijfsperceel aanwezige en vergunde bedrijfsbebouwing hoger is dan de in artikel 3.2.2, onder b, van de planregels vastgelegde maximale bouwhoogte van 12 m. Deze gebouwen zijn echter als zodanig bestemd op grond van artikel 20.1.1 van de regels bij het voorliggende plan. Nieuwe gebouwen hoger dan 12 m zijn op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan.

6.4.    Over het bedrijfsperceel met de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - straalpad" wordt in het deskundigenbericht opgemerkt dat in artikel 21.9.1 van de planregels is bepaald dat ter plaatse van deze aanduiding geen bouwwerken, geen gebouw zijnde, en geen gebouwen hoger dan 20 m mogen worden opgericht dan wel gebouwd. In de huidige situatie bevinden zich in de vrijwaringszone een loods en de open installatie voor het wassen, vermalen en sorteren van mijnsteen. Bij het onderzoek ter plaatse door de STAB is gebleken dat de plannen voor de reinigingsinstallatie nog niet verder zijn uitgewerkt, in die zin dat nog geen aanvraag voor een vergunning is gedaan. De hoogte en situering van een eventuele schoorsteen zijn dan ook nog niet verder geconcretiseerd dan wel kenbaar gemaakt.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid de in het plan vastgelegde bouwhoogtes kunnen vaststellen. De motivering van de raad dat voor de bouwhoogte van 12 m is aangesloten bij een ander gedeelte van het terrein, acht de Afdeling niet onredelijk. In wat Wormdal aanvoert ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de bouwhoogtes onevenredig beperkend had moeten achten voor de ontwikkelingsmogelijkheden van Wormdal. Hierbij acht de Afdeling van belang dat het plan conserverend van aard is en daarnaast dat Wormdal niet heeft gewezen op concrete plannen voor bouwwerken met een grotere hoogte dan in het plan opgenomen. Bovendien is de raad wat betreft de silo’s al tegemoet gekomen aan Wormdal. Eveneens neemt de Afdeling in aanmerking dat, in tegenstelling tot wat Wormdal stelt, het plan afwijkingsmogelijkheden bevat voor de bouwhoogtes.

De betogen falen.

Archeologische bestemming is belemmerend

7.       Wormdal stelt dat ten onrechte een archeologische dubbelbestemming voor de locatie is opgenomen, omdat geen rekening is gehouden met de feitelijke inrichting van de locatie. Volgens Wormdal is het terrein ter plaatse immers aangevuld met mijnsteen, variërend in dikte van 4 tot 10 m, en zijn eventuele archeologische waarden alleen in de bodem daaronder terug te vinden. De kans dat Wormdal bij bouwactiviteiten op archeologische waarden stuit, acht zij dus heel klein. Aangezien de dubbelbestemming belemmerend is voor Wormdal, verzoekt zij deze te wijzigen.

7.1.    De raad stelt dat voor het gebied verschillende archeologische waarden gelden die zijn vastgelegd in de "archeologische verwachtingskaart" uit 2013. Volgens de raad kunnen dergelijke kaarten worden aangepast, echter alleen na archeologisch onderzoek. De raad stelt dat de rapportage Geonius GA-120216 van 26 maart 2012 die Wormdal bij het beroepschrift heeft gevoegd, alleen gaat over de fundering en geen uitsluitsel geeft over de archeologische waarden van het gebied. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het archeologisch onderzoek is uitgevoerd in het noordelijk gedeelte van het plangebied, en dat bleek dat de dikte van de op het terrein aangebrachte mijnsteenlaag daar varieerde. Dit kan in het zuidelijke deel ook het geval zijn, aldus de raad. Volgens de raad is daarom niet uitgesloten dat de mijnsteenlaag op het perceel van Wormdal op sommige plaatsen een zodanig geringe dikte heeft, dat zich reeds vanaf een diepte van 40 cm archeologische waarden kunnen voordoen.

7.2.    In het deskundigenbericht is opgemerkt dat Wormdal bij nieuwe ontwikkelingen met een oppervlakte van meer dan 250 m² en dieper dan 40 cm in de ondergrond onderzoek moet laten doen naar verstoring van de archeologische waarde, wat gezien de dikte van het mijnsteenpakket ver lijkt te gaan. Desondanks zal Wormdal ook een draagkrachtonderzoek moeten laten uitvoeren omdat de eventuele aanwezigheid van mijngangen tot verzwakking van de draagkracht zou kunnen leiden. Bij dergelijke onderzoeken zal blijken of de desbetreffende ontwikkeling tot verstoring van de archeologische waarde van de bodem onder het mijnsteenpakket zal leiden.

7.3.    De Afdeling stelt vast dat, volgens de huidige bestemming, Wormdal bij nieuwe ontwikkelingen dieper dan 40 cm in de ondergrond, onderzoek moet doen naar de verstoring van de archeologische waarde. De Afdeling overweegt dat een diepte van 40 cm weliswaar al snel zal worden overschreden, maar dat Wormdal bij een nieuwe ontwikkeling hoe dan ook een draagkrachtonderzoek zal moeten laten uitvoeren. Op grond daarvan kan gemakkelijk worden vastgesteld wat de dikte van de mijnsteenlaag is en hoe diep de mogelijke archeologische waarden liggen, en dus tot welke diepte kan worden gegraven. Gelet hierop en gezien het betoog van de raad over de variatie in dikte van de mijnsteenlaag, is de Afdeling van oordeel dat de raad het plan op dit punt in redelijkheid heeft kunnen vaststellen zoals hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

Windturbine

8.       Wormdal stelt dat toepassing van hernieuwbare energiebronnen essentieel is voor de circulaire doelstellingen die zij heeft. Wormdal stelt in dit verband dat zij van windenergie gebruik wil maken, maar dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om windturbines op te richten. Volgens Wormdal is het gebied hiervoor geschikt, gelet op het zogenoemde windprofiel en de grote afstand tot woningen. Daarnaast is in het kader van Parkstad Limburg Energietransitie (PALET) dit gebied aangewezen als zoekgebied voor grote windturbines. Wormdal betoogt dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij geen medewerking wil verlenen aan het plaatsen van de nieuwe windturbines.

8.1.    De raad stelt dat het huidig gemeentelijk beleid inhoudt dat geen medewerking wordt verleend aan initiatieven die gericht zijn op het realiseren van windenergie. Dit is volgens de raad niet in strijd met het beleidsdocument Parkstad Limburg Energietransitie (PALET) dat op 27 mei 2015 is vastgesteld, waarin is vastgelegd op welke wijze de regio Parkstad Limburg in het jaar 2040 energieneutraal wil zijn. Volgens de raad is in het hierop gebaseerde uitvoeringsprogramma 3.0 door het college van burgemeester en wethouders besloten om ter realisatie van de doelstellingen in te zetten op andere bronnen dan windenergie. Een uitzondering hierop vormen de gebouwgebonden windturbines, dat wil zeggen windturbines die aan een gebouw worden geplaatst.

8.2.    De Afdeling stelt vast dat het plan conserverend van aard is en dat er vanuit Wormdal ten tijde van de vaststelling van het plan geen concrete plannen waren voor een windturbine. Verder overweegt de Afdeling dat het, gelet op de ruimtelijke impact van een windturbine, niet onredelijk is dat de raad dit in ieder geval niet in het huidige, conserverende plan heeft willen faciliteren. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid geen medewerking verleend aan de realisatie van een windturbine.

Het betoog faalt.

Conclusie

9.       Het beroep van Wormdal is, gelet op wat onder 4.5 en 5.4 is overwogen, gegrond. Het besluit dient in zoverre te worden vernietigd.

Zelf voorzien

10.     Omdat het niet aannemelijk is dat derde-belanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit wordt vernietigd. Hierbij betrekt de Afdeling dat, zoals ter zitting is gebleken, Wormdal en de raad met elkaar overleg hebben gevoerd en tot een gezamenlijk voorstel zijn gekomen om, waar nodig, een planregel aan te vullen. Dat voorstel dient als basis voor de wijze waarop zelf in de zaak wordt voorzien.

11.     Uit het oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

12.     Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van Wormdal is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Kerkrade van 29 mei 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Julia", voor zover het artikel 3.1, onder f, van de planregels betreft;

III.      bepaalt dat artikel 3.1, onder f, van de planregels van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Julia" als volgt komt te luiden:

"f.  ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 3': tevens het produceren van bakstenen en het bewerken/wassen van steenkool en andere mineralen/afvalstoffen zoals bedoeld in

categorie 5.2 (SBI-code 264/233 en 267/237), puinbrekerijen en -malerijen zoals bedoeld in categorie 5.2 (SBI-code 372/383202), betonmortelcentrales met productiecapaciteit van minder dan 100 ton per uur zoals bedoeld in categorie 3.2 (SBI-code 2663, 2664), vervaardiging van producten van beton, (vezel) cement en gips met een productiecapaciteit van minder dan 100 ton per dag zoals bedoeld in categorie 3.2 (SBI-code 2665, 2666 / 2365, 2369), minerale productenfabrieken niet eerder genoemd zoals bedoeld in categorie 3.2 (SBI-code 2682/2399) en vervaardiging van overige goederen niet eerder genoemd zoals bedoeld in categorie 3.1 (SBI-code 3663.2/32999).";

IV.     bepaalt dat deze uitspraak wat onderdeel III betreft in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V.      draagt de raad van de gemeente Kerkrade op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

VI.     gelast dat de raad van de gemeente Kerkrade aan Wormdal Vastgoed B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2021

195-931.