Uitspraak 202003054/1/R1


Volledige tekst

202003054/1/R1.
Datum uitspraak: 10 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante A] en [appellante B], gevestigd te Wolvega, gemeente Weststellingwerf (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 april 2020 in zaak nr. 19/2396 in het geding tussen:

[appellante]

en

het dagelijks bestuur van het Wetterskip Fryslân.

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2018 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van [appellante] voor een watervergunning voor verlaging van het waterpeil op percelen ten noorden van Wolvega afgewezen.

Bij besluit van 28 mei 2019 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 april 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2021, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. M.A. Jansen, advocaat te Heerenveen, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T.M. Slof en ir. J. Jansen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] heeft een watervergunning aangevraagd voor de tijdelijke onderbemaling van zijn landbouwpercelen, kadastraal bekend gemeente Wolvega, sectie […], nummers, […], en aanleg van duikers en aanpassingen van duikers voor de duur van tien jaar. [appellante] wil het peil van de watergangen op de landbouwpercelen verlagen, zodat de percelen bij hevige regenval niet meer onder water komen te staan.

Volgens het dagelijks bestuur zijn de gevolgen van de aangevraagde peilafwijking te groot om deze met een watervergunning te kunnen toestaan. Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag om die reden afgewezen. [appellante] kan zich niet met deze afwijzing verenigen.

Toetsingskader

2.       Artikel 2.1 van de Waterwet luidt:

"1. De toepassing van deze wet is gericht op:

a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met

b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en

c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

2. De toepassing van deze wet is mede gericht op andere doelstellingen dan genoemd in het eerste lid, voor zover dat elders in deze wet is bepaald."

Artikel 6.21 luidt:

"Een vergunning wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11."

3.       Artikel 3.2, eerste lid, van de Keur Wetterskip Fryslân 2013 bepaalt:

"Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te maken en te behouden, vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen."

Artikel 3.4 bepaalt:

"Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen."

Artikel 1.1 bepaalt:

"In deze keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

[…]

c. bestuur: het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân;

[…]."

4.       Het algemeen bestuur van Wetterskip Fryslân heeft op 2 juli 2013 de "Beleidsnotitie beoordeling peilwijzigingen" (hierna: de beleidsnotitie) vastgesteld. De beleidsnotitie beschrijft de beleidsuitgangspunten voor de beoordeling van aanvragen voor de wijziging van het peil. Daarbij is onderscheid gemaakt in wijzigingen met kleine gevolgen, waarvoor de procedure van een watervergunning wordt gehanteerd, en andere wijzigingen, waarvoor de procedure voor een partiële herziening van het peilbesluit wordt gehanteerd.

Beroep namens [appellante A]

5.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft vermeld dat beroep is ingesteld namens [appellante A], terwijl namens [appellante B] beroep was ingesteld. In dit verband stelt [appellante] dat de aanvraag om een watervergunning is ingediend namens de [appellante B]. Alleen al om die reden kan de uitspraak van de rechtbank geen stand houden, aldus [appellante].

5.1.    Dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak spreekt van [appellante A] in plaats van [appellante B], acht de Afdeling een kennelijke verschrijving die geen aanleiding geeft tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. [appellante] is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Het betoog faalt.

Beslissing op de aanvraag

6.       [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de peilverlaging zal leiden tot een beperking van de wateroverlast op zijn percelen en niet tot overstroming of wateroverlast voor andere agrarische percelen, zodat vergunningverlening in overeenstemming zou zijn met de doelstellingen van de Waterwet. In dit verband stelt hij dat het dagelijks bestuur niet heeft gemotiveerd dat vergunningverlening niet verenigbaar is met de doelstellingen van artikel 2.1 van de Waterwet. Door het verlagen van het waterpeil en door middel van afstemming van de gemalen zal er volgens [appellante] juist geen wateroverlast meer zijn. Bovendien stelt [appellante] dat zijn percelen lager liggen dan de omliggende percelen. Ook stelt [appellante] dat het dagelijks bestuur ten onrechte meer belang heeft toegekend aan het voorkomen van wateroverlast bij derden.

6.1.    Op grond van artikel 6.21 van de Waterwet moet een vergunning worden geweigerd voor zover de verlening ervan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11 van de Waterwet. De aangevraagde maatregelen leiden tot een afwijking van de in het peilbesluit vastgestelde waterstanden. Bij de beoordeling of een dergelijke peilafwijking kan worden toegestaan, hanteert het dagelijks bestuur de door het algemeen bestuur vastgestelde beleidsnotitie. Daaruit volgt dat een peilafwijking alleen tijdelijk wordt toegestaan. De peilafwijking kan daarna bij de eerstvolgende herziening van het peilbesluit worden vastgesteld als peilwijziging. Volgens de beleidsnotitie komen alleen peilafwijkingen met kleine gevolgen voor vergunningverlening in aanmerking. Dit zijn volgens de beleidsnotitie afwijkingen die geen significante negatieve effecten voor andere belangen en belanghebbenden of voor de inrichting en het beheer van het watersysteem hebben.

6.2.    Het dagelijks bestuur heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat de aangevraagde peilwijziging tot negatieve effecten voor waterberging voor de overige eigenaren en gebruikers zal leiden. Het dagelijks bestuur heeft in dit verband ter zitting toegelicht dat versnelde afvoer van water van de percelen van [appellante] ertoe zal leiden dat de overlast bij andere percelen onevenredig zal toenemen omdat het water naar die andere percelen wordt geleid. Dit acht het dagelijks bestuur in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Waterwet. Het dagelijks bestuur stelt zich om die reden op het standpunt dat de aanvraag moet worden afgewezen.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft het dagelijks bestuur, reeds gelet op het voorgaande, de aanvraag om een watervergunning mogen afwijzen. Het dagelijks bestuur heeft er daarbij, gelet op de beschikbare kaarten, vanuit mogen gaan dat er lager gelegen percelen zijn dan die van [appellante], die wateroverlast zullen ondervinden bij verlening van de door [appellante] aangevraagde watervergunning. Ook zal de werking van gemalen niet kunnen voorkomen dat er op lager gelegen gronden overlast optreedt. [appellante] heeft dit onvoldoende gemotiveerd weerlegd. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

7.       Hetgeen overigens door [appellante] is aangevoerd, behoeft gelet op het voorgaande geen verdere bespreking.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2021

91-928.