Uitspraak 202004044/1/R4


Volledige tekst

202004044/1/R4.
Datum uitspraak: 10 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Baarn,

appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 12 juni 2020 in zaak nrs. 20/722 en 20/992 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Baarn.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2019 heeft het college aan [partij A] en [partij B] een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning op het perceel aan de [locatie 1] te Baarn (hierna: het perceel).

Bij besluit van 7 januari 2020 heeft het college naar aanleiding van het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar het besluit van 21 februari 2019 gehandhaafd onder aanvulling van de motivering daarvan en alsnog een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een gemeentelijk monument verleend.

Bij uitspraak van 12 juni 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[partij A] en [partij B], [appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.R. Koster, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van Dodewaard, K. van der Linden en T.J.B. Seleski, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij A], mede namens [partij B], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       De woning op het perceel is in 1933 gebouwd. De woning en de aangrenzende woning van [appellant] op het perceel [locatie 2] zijn gebouwd als twee-onder-een-kapwoningen. Beide woningen zijn in 1992 op grond van de destijds geldende gemeentelijke erfgoedverordening aangewezen als gemeentelijk monument.

[partij A] en [partij B] wensen de ten opzichte van de straat gelegen achterzijde van de woning uit te breiden onder meer om meer lichtinval in de woning te krijgen. Zij hebben op 13 januari 2019 voor de verbouwing van de woning een omgevingsvergunning aangevraagd.

Het college heeft bij besluit van 21 februari 2019 een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) verleend, waarbij de commissie voor ruimtelijke kwaliteit van Baarn, MooiSticht, met een zogenoemd stempeladvies positief heeft geadviseerd over de uitbreiding. [appellant] heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend. [partij A] en [partij B] hebben in de bezwaarfase het bouwplan op enkele onderdelen aangepast.

Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Erfgoedverordening 2010 Gemeente Baarn (hierna: de Erfgoedverordening 2010) is voor het wijzigen van een gemeentelijk monument een vergunning vereist. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo geldt deze bepaling als een verbod om het gemeentelijke monument, de woning, te wijzigen zonder omgevingsvergunning.

Bij het besluit op bezwaar van 7 januari 2020 heeft het college alsnog voor het wijzigen van een monument de vereiste toestemming verleend. Ook is bij dat besluit de verleende toestemming voor het bouwen gehandhaafd. De omgevingsvergunning betreft blijkens de bij het besluit behorende bouwtekening de uitbreiding van de woning door onder meer vervanging van een deel van de achtergevel. Op de begane grond en eerste verdieping komt een pui, bestaande uit drie verticale stroken van glas en één van koper. Ten opzichte van de oorspronkelijke bouwtekening bij de aanvraag is de uitbouw ongeveer 90 cm smaller, bevat deze een strook glas minder en begint de uitbouw lager op het dak. Ook zijn er wijzigingen doorgevoerd in de inpandige aanpassingen aan de woning.

Het college heeft de omgevingsvergunning verleend, omdat volgens hem de wijziging van de woning in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand en de monumentale waarden van de woning intact blijven. Aan zijn besluit heeft het college nadere adviezen van MooiSticht ten grondslag gelegd. De adviezen betreffen een gecombineerd welstands- en monumentenadvies.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.

Relevante bepalingen

2.       De relevante bepalingen zijn opgenomen in een bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Procesbelang

3.       [partij A] en [partij B] hebben kanttekeningen geplaatst bij het belang van [appellant] bij de beoordeling van zijn hoger beroep, nu hij zijn woning te koop heeft gezet en die volgens hen ook is verkocht.

3.1.    [appellant] heeft te kennen gegeven dat zijn woning inderdaad te koop heeft gestaan. Tijdens de zitting heeft hij toegelicht dat zijn woning intussen is verkocht, zij het onder voorbehoud. Er heeft volgens [appellant] nog geen eigendomsoverdracht plaatsgevonden en hij woont nog steeds in de woning. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze stellingen te twijfelen.

Onder deze omstandigheden heeft [appellant] nog belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep.

Welstand

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand en dat het college de omgevingsvergunning niet heeft mogen verlenen. Hij vindt de uitbouw te fors, te afwijkend en te storend om te kunnen voldoen aan redelijke eisen van welstand. De uitbouw voldoet niet aan de welstandseis dat een bouwkundige toevoeging of verandering moet aansluiten bij de typologie, de detaillering, de kleur en het materiaalgebruik van de woning, zo voert [appellant] aan. Daartoe verwijst hij naar de rapporten van Hylkema Erfgoed van 4 maart 2020 en 27 mei 2020.

4.1.    Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo moet het college de omgevingsvergunning weigeren indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.

Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van die wet voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.

4.2.    In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Baarn van 14 januari 2014 (hierna: de Nota) zijn de redelijke eisen van welstand nader omschreven. In de Nota worden op het gebied van welstand algemene eisen gesteld aan bepaalde bouwwerken, zoals uitbouwen, en specifieke criteria per gebied. Op pagina 99 van de Nota worden als algemene eisen aan uitbouwen onder meer gesteld dat het materiaal en de kleur overeenkomstig die van het hoofdgebouw moeten zijn. Het perceel is volgens de Nota gelegen in het gebied "Gebied D1 - Pekingbos". In paragraaf 3.3.17 is voor het gebied onder meer het volgende gebiedsgerichte criterium opgenomen: "De bestaande en beoogde omgeving zijn het referentiepunt voor alle bouwwerken. Een bouwkundige toevoeging of verandering moet passen in de stedenbouwkundige structuur en aansluiten bij de typologie van gebouwen, de detaillering, de kleur en het materiaalgebruik ervan".

4.3.    Het college heeft zich bij het besluit op bezwaar op grond van het positieve advies van MooiSticht van 16 december 2019 op het standpunt gesteld dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Dit advies borduurt voort op de door MooiSticht uitgebrachte adviezen van 5 april 2019, 3 oktober 2019 en 3 december 2019. Ook deze adviezen zijn wat betreft de welstandsaspecten positief over de voorziene uitbouw. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitbouw past in de stedenbouwkundige structuur en aansluit bij de typologie van gebouwen, de detaillering, de kleur en het materiaalgebruik ervan. In het advies van 5 april 2019 staat dat met het ontwerp van de uitbouw is gekozen voor een hedendaags architectuurbeeld, met veel glas en in contrast met de bestaande verschijningsvorm van de woning. Een dergelijk ontwerp is een algemeen geaccepteerd ontwerpuitgangspunt bij monumentale gebouwen, waardoor de uitbreiding als latere toevoeging herkenbaar is en die in dit geval, aan de achterzijde van het pand, door MooiSticht aanvaardbaar wordt geacht. In het advies wordt de voorgestelde kwalitatief hoogwaardige materialisatie, met een gevel- en dakvlakmaterialisering deels in koper, passend geacht in combinatie met de materialisatie van het gemeentelijk monument. Verder staat in dat advies dat doordat de gootlijn van de uitbreiding aan de achtergevel ook laag wordt gehouden de uitbouw bescheiden blijft en aansluit op de typologie en de karakteristiek van het gebouw. Het advies vervolgt met de opmerking dat door de roodbruine kleur van de kozijnen kleurverwantschap ontstaat tussen de pui en de dichte delen in koper en dat verder de detaillering en materialisering zorgvuldig en duurzaam zijn. In het advies van 3 oktober 2019 staat dat het criterium dat bouwkundige toevoegingen en veranderingen dienen aan te sluiten bij de typologie van het gebouw, de detaillering, de kleur en het materiaalgebruik ervan, niet betekent dat het bouwplan niet mag contrasteren met het bestaande pand.

Anders dan waarvan [appellant] lijkt uit te gaan, is op grond van de Nota niet vereist dat het materiaal en de kleur van de uitbouw identiek is aan dat van de woning. Weliswaar staat als algemene eis aan uitbouwen in de Nota vermeld dat materiaal en kleur overeenkomstig het hoofdgebouw zijn, maar daarbij staat ook dat met de gebiedsgerichte criteria per deelgebied daarvan kan worden afgeweken. Dat is in dit geval gebeurd. In de gebiedsgerichte criteria staat dat een bouwkundige toevoeging of verandering moet aansluiten bij de typologie van gebouwen, de detaillering, de kleur en het materiaalgebruik van gebouwen. Het college heeft zich in redelijkheid op grond van de adviezen van MooiSticht op het standpunt kunnen stellen dat hieraan is voldaan. Daarbij heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de gebiedsgerichte criteria er niet aan in de weg staan dat een uitbouw wat verschijningsvorm betreft contrasteert met het bestaande pand. Ook heeft het college ervan mogen uitgaan dat de toevoeging van een uitbouw met een hedendaags architectuurbeeld een algemeen geaccepteerd ontwerpuitgangspunt bij monumentale gebouwen is en dat daardoor de uitbreiding als latere toevoeging herkenbaar is. Het college heeft in dit verband betekenis mogen toekennen aan de omstandigheid dat de uitbouw is voorzien aan de achterzijde van de woning en dat die, naar tussen partijen niet in geschil is, vanaf de straat niet is te zien.

In het rapport van 4 maart 2020 van Hylkema Erfgoed, waar [appellant] naar verwijst, wordt een andere waardering van de uitbouw gegeven dan in de adviezen van MooiSticht, maar dat heeft de rechtbank niet tot het oordeel moeten leiden dat het positieve advies van MooiSticht van 16 december 2019 niet aan het besluit ten grondslag mocht worden gelegd. Uit het rapport van Hylkema Erfgoed kan namelijk niet worden afgeleid dat de adviezen van MooiSticht een onjuiste uitleg van de redelijke eisen van welstand bevatten. Over de kanttekeningen die in het rapport van Hylkema Erfgoed worden geplaatst bij de omstandigheid dat de keuken, bijkeuken en delen van plafonds worden gesloopt, overweegt de Afdeling dat de welstandstoets zich niet uitstrekt over inpandige wijzigingen.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand.

Het betoog slaagt niet.

Monumentale waarden

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich niet in redelijkheid op grond van het advies van MooiSticht van 16 december 2019 op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene uitbouw niet onevenredig afbreuk doet aan de monumentale waarden van de twee-onder-een-kapwoningen. Weliswaar heeft MooiSticht positief geadviseerd over de gevolgen van de uitbouw voor de monumentale waarden, maar de aangebrachte wijzigingen naar aanleiding van het door haar op 3 oktober 2019 uitgebrachte negatieve advies zijn volgens [appellant] echter niet zodanig dat deze een positief advies rechtvaardigen. Volgens hem heeft MooiSticht een onnavolgbare draai gemaakt bij haar advisering. Daarbij wijst [appellant] erop dat Hylkema Erfgoed in zijn rapporten van 4 maart 2020 en 27 mei 2020 het standpunt inneemt dat het definitieve bouwplan een integrale vervanging van de achtergevel vormt en dat het door MooiSticht in haar adviezen bekritiseerde materiaalgebruik ongewijzigd is. Ook de vide en de keuken, die volgens Mooisticht in haar advies van 3 oktober 2019 een verlies aan ruimtelijke beleving opleveren, zijn niet gewijzigd, zo voert [appellant] aan.

5.1.    Bij het nemen van een besluit op een vergunningaanvraag voor wijziging van een monument moet het college, gezien artikel 13 van de Erfgoedverordening 2010, toetsen of het belang van de monumentenzorg zich tegen de aangevraagde wijziging verzet. Het college heeft daarbij beoordelingsruimte.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3778, onder 2.3) is bij het verlenen van een omgevingsvergunning als hier in geding de omschrijving bij de aanwijzing tot beschermd monument van belang. De redengevende omschrijving geeft aan welke aspecten van het monument in het bijzonder beschermingswaardig zijn. Voor het wijzigen, verstoren of verwijderen van zo’n aspect is in ieder geval een omgevingsvergunning vereist.

5.2.    In het aanwijzingsbesluit als gemeentelijk monument staat in de redengevende omschrijving dat de woning, samen met de woning op het perceel [locatie 2], een goed voorbeeld is van een als één landhuis vormgegeven dubbel woonhuis uit de jaren ’30. Als bepalende kenmerken worden de zeer forse rieten kap en de samengestelde sterk gelede bouwmassavorm genoemd. De sterk gelede bouwmassa wordt volgens de algemene beschrijving veroorzaakt door een wisselende voorgevel met als onderdeel van de linkerwoning een hoogopgemetselde schoorsteen en een in het dakvlak teruggelegd balkon, terwijl de rechterwoning voorzien is van een toegevoegde dwarskap met daarvoor geplaatst een combinatie van een erker met een balkon. Met rechterwoning wordt de woning van [partij A] en [partij B] bedoeld en met linkerwoning die van [appellant].

5.3.    Het college heeft zijn standpunt dat het belang van monumentenzorg zich niet verzet tegen vergunningverlening vooral gebaseerd op het advies van MooiSticht van 16 december 2019.

MooiSticht heeft al in haar advies van 3 oktober 2019 vermeld dat het ontwerpuitgangspunt van een hedendaags architectuurbeeld in contrast met de bestaande verschijningsvorm positief wordt ontvangen.

Nadat MooiSticht zich in dit advies op het standpunt heeft gesteld dat met de oorspronkelijke uitbouw de monumentale waarden onevenredig worden aangetast, is het bouwplan aangepast. MooiSticht heeft zich in het advies van 3 december 2019 vervolgens op het standpunt gesteld dat de voorgestelde vermindering van de insnijding in de kap en het meer herkenbaar houden van de oorspronkelijke ruimtelijke beleving van het interieur verbeteringen zijn ten opzichte van het eerdere bouwplan. MooiSticht constateerde in het advies van 3 december 2019 dat de breedte van de insnijding over twee verdiepingen in de bestaande kap echter nog steeds een te grote ingreep is voor het monument. In het advies heeft MooiSticht vervolgens concrete suggesties gedaan voor aanpassing van de uitbouw, zoals het terugbrengen van de stroken glas met één strook. Nadat het bouwplan is aangepast, heeft MooiSticht opnieuw geadviseerd. In het advies van MooiSticht van 16 december 2019 staat dat naast het laten vervallen van de ramen boven in de rieten kap en het herkenbaar houden van de oorspronkelijke ruimtelijke beleving van het interieur, de voorgestelde uitbreiding aanvullend met één strook ramen is versmald. Hiermee is de uitbreiding een voldoende ondergeschikte ingreep in de rieten kap. De karakteristiek van het gemeentelijk monument blijft in het ontwerpvoorstel voldoende gehandhaafd. Tevens is positief dat het raam aan de achterzijde met het gewijzigde bouwplan onder de lage rieten kap wordt teruggeplaatst, zo staat in het advies.

Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college het positieve advies van 16 december 2019 niet aan het besluit op bezwaar ten grondslag heeft mogen leggen. De redenering in de adviezen van MooiSticht is inzichtelijk en met het advies van 16 december 2019 is geen sprake is van een onverklaarbare draai in de advisering, zoals [appellant] heeft gesteld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat navolgbaar is hoe MooiSticht tot het positieve advies is gekomen. MooiSticht heeft in de adviezen verschillende onderdelen van het definitieve bouwplan getoetst en over het geheel op 16 december 2019 positief geadviseerd. Naar aanleiding van de door MooiSticht in de adviezen van 3 oktober 2019 en 3 december 2019 bij het bouwplan geplaatste kanttekeningen zijn daarin wijzigingen aangebracht. [appellant] wijst er met juistheid op dat in het advies van 3 december 2019 staat dat er vragen worden gesteld bij de ruimtelijke beleving van de voorgestelde vide op de verdieping en dat het bouwplan in zoverre niet is aangepast. De bedoelde vragen hebben MooiSticht echter in dat advies niet geleid tot het doen van een suggestie tot aanpassing van het bouwplan. In de gestelde omstandigheid dat het bouwplan nadien wat betreft het interieur niet is aangepast, wat daar verder ook van zij, ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het advies van 16 december 2019 niet zorgvuldig tot stand is gekomen.

Aan het rapport van Hylkema Erfgoed van 4 maart 2020 komt in dit verband niet de betekenis die [appellant] daaraan toegekend wil zien. Allereerst wordt opgemerkt dat de rechtbank terecht heeft geconstateerd dat dit rapport is gericht op de toepassing van welstandscriteria. MooiSticht heeft op 16 april 2020 gereageerd op het rapport van Hylkema Erfgoed. MooiSticht ziet in het rapport geen aanleiding terug te komen op haar positieve advies. Het uitbreidingsplan handhaaft in voldoende mate de karakteristiek van het monument. De uitbreiding is volgens MooiSticht zodanig ondergeschikt vormgegeven dat het stijlverschil tussen het monument en de uitbreiding geen bedreiging vormt voor het ervaren van het jaren dertig karakter van de woning. Ook in het interieur blijft de oorspronkelijke ruimtelijke structuur herkenbaar, aldus MooiSticht. In het stuk van 27 mei 2020 heeft Hylkema Erfgoed over de gevolgen van het bouwplan voor de monumentale waarden opgemerkt dat MooiSticht onvoldoende betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat de woning een geheel vormt met de woning van [appellant]. De rechtbank heeft echter terecht overwogen dat voor zover Hylkema wijst op de architectonische eenheid van de twee-onder-een kapwoningen, geldt dat de twee woningen afzonderlijk zijn aangewezen als gemeentelijk monument. Anders dan Hylkema Erfgoed in het stuk van 27 mei 2020 nog heeft opgemerkt, bestaat verder geen aanleiding voor het oordeel dat MooiSticht ten onrechte betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat de uitbouw vanaf de straat niet zichtbaar is.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de monumentenzorg zich niet tegen vergunningverlening verzet.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond.

7.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2021

163-971.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:9

Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…].

Artikel 2.2

1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

[…]

b. een monument als bedoeld in een zodanige verordening:

1° te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of

[…]

geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

[…]

d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;

[…].

Woningwet

Artikel 12a

1. De gemeenteraad stelt een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling:

a. of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;

b. of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.

[…]

Erfgoedverordening 2010 gemeente Baarn

Artikel 10

[…]

2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

a. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

[…].

Artikel 13

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.