Uitspraak 202006925/2/R1


Volledige tekst

202006925/2/R1.
Datum uitspraak: 1 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, wonend te [woonplaats],

en

1.       de raad van de gemeente Schagen,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Schagen,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuwbouwlocatie Denneweg/Duinroosweg te Callantsoog" vastgesteld.

Bij besluit van 29 oktober 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 17 woningen op het perceel De Kooiker 1 tot en met 17 in Callantsoog, kadastraal bekend als Callantsoog, sectie D, nummer 2039.

De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.

Tegen deze besluiten hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 januari 2021, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker] en [verzoeker A], bijgestaan door mr. L.T. van Eijck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. M. Mooij, zijn verschenen. Voorts is ter zitting WoonCompagnie, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Bij brief van 28 januari 2021 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken doorgestuurd naar [verzoeker] en anderen. Bij brief van 9 februari 2021 hebben zij een reactie gegeven.

Bij brief van 17 februari 2021 hebben de raad en het college een reactie ingediend.

De voorzieningenrechter heeft daarna het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan voorziet in de ontwikkeling van vijf grondgebonden woningen en een appartementengebouw nabij de kruising van de Denneweg en de Duinroosweg, te Callantsoog. Aan de gronden zijn de bestemmingen "Wonen - Woongebouw", "Wonen", "Verkeer - Verblijfsgebied, "Groen" en "Water" toegekend. Het plangebied is momenteel in gebruik als groenstrook bestaande uit gras met een vijver in de westhoek. In de noordhoek van het plangebied bevindt zich een speelterrein en ten noordwesten en noordoosten loopt de Denneweg. Langs de zuidelijke hoek van het plangebied, aan de Duinroosweg, zijn vijftien parkeerplaatsen gesitueerd en bevindt zich het voetgangerspad Op Goeree, welke toegang verschaft tot de aan het plangebied grenzende woonblokken. Het ligt in de bedoeling dat het project wordt ontwikkeld door WoonCompagnie.

3.       Bij besluit van 29 oktober 2020 heeft het college aan WoonCompagnie een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verleend voor het bouwen van 17 woningen op het perceel De Kooiker 1 tot en met 17.

4.       [verzoeker] en anderen zijn omwonenden en kunnen zich niet met deze besluiten verenigen. Zij hebben verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt dat de besluiten worden geschorst totdat er in de bodemprocedure uitspraak is gedaan.

Ontvankelijkheid

5.       De Afdeling stelt vast en tussen partijen is niet in geschil dat het beroep in elk geval ontvankelijk is voor zover dat is ingediend door [verzoeker]. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek inhoudelijk te beoordelen.

Spoedeisend belang

6.       Voor zover de raad en het college stellen dat [verzoeker] en anderen geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, volgt de voorzieningenrechter hen daarin niet, omdat WoonCompagnie ter zitting heeft verklaard zo snel mogelijk te willen starten met de realisering van de woningbouw en de uitspraak in de bodemprocedure niet te willen afwachten.

Natura 2000: stikstof

7.       [verzoeker] en anderen betogen - kort weergegeven - dat de voorziene ontwikkeling leidt tot stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied "Duinen Den Helder - Callantsoog".

7.1.    Artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) luidt:

"1. Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid.

[...]."

Artikel 2.8 luidt:

"1. Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel a, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.

2. In afwijking van het eerste lid hoeft geen passende beoordeling te worden gemaakt, ingeval het plan of het project een herhaling of voortzetting is van een ander plan, onderscheidenlijk project, of deel uitmaakt van een ander plan, voor zover voor dat andere plan of project een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van dat plan of project.

3. Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

[...]."

7.2.    Uit artikel 2.8 van de Wnb, in samenhang gelezen met artikel 2.7 van de Wnb, volgt dat een passende beoordeling moet worden gemaakt als een plan significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Dat is het geval als een plan voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen die ten opzichte van de referentiesituatie significante gevolgen kunnen hebben. Onder referentiesituatie wordt de feitelijke, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan verstaan.

Als een plan ten opzichte van de referentiesituatie leidt tot een toename van de stikstofdepositie op reeds overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, dan dienen de gevolgen van die toename voor de vaststelling van het plan te worden onderzocht. Als daaruit volgt dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten (voortoets), dient een passende beoordeling te worden gemaakt. Het plan kan in dat geval worden vastgesteld als en nadat de raad uit de aldus gemaakte passende beoordeling de zekerheid heeft verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten (uitspraak van 20 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:212).

7.3.    In paragraaf 4.3 van de plantoelichting staat dat het plangebied op een afstand van ongeveer 60 m van het Natura 2000-gebied Duinen Den Helder-Callantsoog ligt. Op 25 februari 2020 is een Aerius-berekening uitgevoerd om eventuele toename van stikstofdepositie in kaart te brengen. Daaruit volgt dat de voorziene ontwikkeling leidt tot een tijdelijke toename van stikstofdepositie van 0,42 mol/ha/jaar in de bouwfase en een toename van 0,04 mol/ha/jaar in de gebruiksfase. Volgens de plantoelichting zijn geen negatieve gevolgen voor het Natura 2000-gebied te verwachten, gezien de geringe stikstofdepositiebijdrage, de kritische depositiewaarden, de kwaliteit van habitattypen, de terreinomstandigheden en de aard van de voorziene ontwikkeling. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de raad met een algemene toelichting en gelet op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling in dit geval onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan significante gevolgen voor het natuurgebied Duinen Den Helder-Callantsoog heeft. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt waarop de stelling dat de berekende toenames van de stikstofdepositie verwaarloosbaar klein zijn - in het bijzonder voor het stikstofgevoelige habitattype Duinbossen (droog), berken-eikenbos - is gebaseerd. De raad heeft evenmin inzichtelijk gemaakt op welke wijze de instandhoudingsdoelstellingen van het natuurgebied zijn betrokken bij de beantwoording van de vraag of significante gevolgen uitgesloten kunnen worden. Anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1110, waarin is overwogen dat de raad - mede in aanmerking genomen dat de stikstofdepositiebijdrage gering en tijdelijk is - voldoende heeft gemotiveerd dat en waarom uitgesloten is dat de realisering van een enkele woning significante gevolgen heeft, is in dit geval zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase sprake van een toename. Overigens heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland bij brief van 14 januari 2021 aangegeven dat voor de voorziene ontwikkeling een vergunning op basis van de Wnb is vereist. Gelet op het vorenstaande is het plan vastgesteld in strijd met artikel 2.7 van de Wnb. Voor zover de raad met de verwijzing in de plantoelichting naar de "Passende beoordeling stikstofdepositie Pallas-reactor" die ten behoeve van het bestemmingsplan "Pallas-reactor" is vastgesteld, een beroep doet op artikel 2.8, tweede lid, van de Wnb, volgt de voorzieningenrechter de raad niet in dit standpunt, reeds omdat het voorliggende plan geen zogenoemde één-op-één-inpassing is van het in een Wnb-vergunning toegestane gebruik.

Het betoog slaagt.

8.       Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat het plan in de bodemprocedure in stand kan blijven. Gelet daarop dient het plan te worden geschorst. Ditzelfde geldt voor de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

9.       De overige beroepsgronden behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking en zullen naar verwachting in de bodemprocedure aan de orde komen.

Conclusie

10.     De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en zal bij wijze van voorlopige voorziening de bestreden besluiten schorsen.

11.     De raad en het college dienen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening:

a.       het besluit van de raad van de gemeente Schagen van 27 oktober 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuwbouwlocatie Denneweg/Duinroosweg te Callantsoog";

b.       het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schagen van 29 oktober 2020, kenmerk 0-20-0014;

II.       veroordeelt de raad van de gemeente Schagen en het college van burgemeester en wethouders van Schagen tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,- (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Schagen en het college van burgemeester en wethouders van Schagen aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) vergoeden, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2021

195-909.