Uitspraak 201908191/1/R3


Volledige tekst

201908191/1/R3.
Datum uitspraak: 3 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Milieustraat Meppel B.V., gevestigd te Meppel,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 oktober 2019 in zaken nrs. 19/354 en 19/1492 in het geding tussen:

Milieustraat Meppel B.V.

en

het college van burgemeester en wethouders van Meppel.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2018 heeft het college aan Milieustraat Meppel B.V. een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat, voor zover hier van belang, op het perceel Hesselterlandweg 69 te Meppel (hierna: het perceel) binnen twee weken na dagtekening van deze brief het gebruik van de gronden over een breedte van 5 m vanuit de bouwperceelgrenzen voor opslagdoeleinden moet zijn beëindigd. Aan deze last is een dwangsom verbonden van € 10.000,00 ineens.

Bij besluit van 10 december 2018 heeft het college het door Milieustraat Meppel B.V. hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft Milieustraat Meppel B.V. beroep ingesteld.

Bij besluit van 10 mei 2019 heeft het college, voor zover hier van belang, een verbeurde dwangsom van € 10.000,00 ingevorderd, omdat Milieustraat Meppel B.V. volgens het college niet had voldaan aan de bij besluit van 20 juni 2018 opgelegde last over het gebruik van de gronden voor opslagdoeleinden. Omdat Milieustraat Meppel B.V. al beroep had ingesteld tegen het besluit van 20 juni 2018, maakt het besluit van 10 mei 2019, op grond van artikel 5:39 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), onderdeel uit van het geding bij de rechtbank.

Bij uitspraak van 1 oktober 2019 heeft de rechtbank het door Milieustraat Meppel B.V. tegen het besluit van 10 december 2018 ingestelde beroep ongegrond verklaard en het beroep tegen het besluit van 10 mei 2019 gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 10 mei 2019 voor zover dit ziet op de invordering van de verbeurde dwangsom van € 10.000,00 voor het niet voldoen aan de last over het gebruik van de gronden voor opslagdoeleinden in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Milieustraat Meppel B.V. hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2021, waar Milieustraat Meppel B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door G. Siebel, via een videoverbinding zijn gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Talen is eigenaar van Milieustraat Meppel B.V. en exploiteerde op het perceel een milieustraat. Volgens het college handelde Milieustraat Meppel B.V. in strijd met een aantal voor het bedrijf geldende regels. Het college heeft daarom meerdere lasten onder dwangsom opgelegd.

Op de zitting is vastgesteld dat het geding zich in hoger beroep beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het college bevoegd was aan Milieustraat Meppel B.V. een last onder dwangsom van € 10.000,00 ineens op te leggen wegens een overtreding van het ter plaatse geldende bestemmingsplan door het gebruik van de gronden over een breedte van 5 m vanuit de bouwperceelgrenzen voor opslagdoeleinden. Het geding in hoger beroep richt zich daarnaast op de vraag of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het college bevoegd was de verbeurde dwangsom van € 10.000,00 te kunnen invorderen.

Het hoger beroep

Overtreding?

2.       Milieustraat Meppel B.V. betoogt dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat geen sprake is van een overtreding van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Milieustraat Meppel B.V. wijst er in dat kader op dat de op het perceel rustende bestemming "Bedrijventerrein" doorloopt tot aan de weg, waaruit Milieustraat Meppel B.V. afleidt dat ook de strook van 5 m mag worden gebruikt voor opslagdoeleinden. Milieustraat Meppel B.V. voert verder aan dat zij conform de in 2007 verleende milieuvergunning en de daarbij horende tekening handelt, waardoor geen sprake kan zijn van een overtreding van het bestemmingsplan. Op de bij de vergunning horende tekening staat de strook van 5 m namelijk ingetekend en staat waar afval kan worden opgeslagen. Op deze wijze heeft Milieustraat Meppel B.V. het perceel ook gebruikt.

Voor zover toch sprake zou zijn van een illegale situatie, wijst Milieustraat Meppel B.V. erop dat de strook van 5 m al 23 jaar wordt gebruikt voor opslag, waardoor het strijdige gebruik onder het overgangsrecht valt.

2.1.    Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Noord", door de raad van Meppel vastgesteld op 26 september 2013, de bestemming "Bedrijventerrein".

Voor de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" is in artikel 5.5, aanhef en onder d, van de planregels van het bestemmingsplan een specifieke gebruiksregel opgenomen. Deze luidt als volgt:

"Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

het gebruik of het laten gebruiken van de gronden over een breedte van 5 meter vanuit de bouwperceelgrenzen voor opslagdoeleinden".

2.2.    Het betoog van Milieustraat Meppel B.V. dat de bestemming "Bedrijventerrein" doorloopt tot aan de weg en reeds daarom ook de strook van 5 m mag worden gebruikt voor opslagdoeleinden, volgt de Afdeling niet. Dat de bestemming "Bedrijventerrein" doorloopt tot aan de bestemming "Verkeer", betekent dat niet dat de gronden met deze bestemming volledig mogen worden gebruikt voor opslagdoeleinden. Uit artikel 5.5, aanhef en onder d, van de planregels volgt immers dat gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" niet mogen worden gebruikt over een breedte van 5 m vanuit de bouwperceelgrenzen voor opslagdoeleinden. Uit de verbeelding bij het bestemmingsplan blijkt dat de bouwperceelgrenzen niet het gehele bestemmingsvlak met de bestemming "Bedrijventerrein" omvatten, maar over een breedte van 5 m van de grenzen van dat bestemmingsvlak zijn teruggelegd.

Het betoog slaagt niet.

2.3.    Voor zover Milieustraat Meppel B.V. zich beroept op de in 2007 verleende milieuvergunning en de daarbij horende tekening, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat hieruit niet blijkt dat Milieustraat Meppel B.V. planologische toestemming heeft om de gronden over een breedte van 5 m vanuit de bouwperceelgrenzen voor opslagdoeleinden te mogen gebruiken. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat de afgifte van een milieuvergunning niet met zich brengt dat de planologische regelgeving niet meer gevolgd hoeft te worden.

Het betoog slaagt niet.

2.4.    Milieustraat Meppel B.V. heeft haar beroepsgrond over het op de opslag van toepassing zijn van overgangsrecht voor het eerst in hoger beroep  aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom die beroepsgrond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en Milieustraat Meppel B.V. dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.

2.5.    Gelet op het vorenstaande, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat sprake is van een overtreding van artikel 5.5, aanhef en onder d, van de planregels van het bestemmingsplan en dat het college bevoegd was daartegen handhavend op te treden.

Invordering

3.       Op de zitting heeft Milieustraat Meppel B.V. toegelicht dat zij zich tegen het invorderingsbesluit verzet, omdat als er wat de opslag betreft geen sprake is van een overtreding, het college in verband hiermee ook geen verbeurde dwangsom kan invorderen. Zoals onder 2.5. overwogen, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan. Andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van invordering had moeten afzien, zijn niet aangevoerd. De Afdeling sluit dan ook aan bij het oordeel van de rechtbank dat het college de verbeurde dwangsom van € 10.000,00 heeft kunnen invorderen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

5.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2021

159-952.