Uitspraak 202005188/2/R2


Volledige tekst

202005188/2/R2.
Datum uitspraak: 26 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.       [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B], wonend te Leende, gemeente Heeze-Leende (hierna in enkelvoud: [verzoeker sub 1]),

2.       [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], wonend te Leende, gemeente Heeze-Leende (hierna in enkelvoud: [verzoeker sub 2]),

3.       [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B], wonend te Leende, gemeente Heeze-Leende (hierna: in enkelvoud: [verzoeker sub 3]),

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Heeze-Leende,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Strijperstraat tussen [locatie 1] en [locatie 2] Leende" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] beroepen ingesteld. [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[partij A] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke reactie ingediend.

[verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] en [partij A] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 8 februari 2021, waar [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3], vertegenwoordigd door mr. B.J. Bloemendal, advocaat te Bladel, en de raad, vertegenwoordigd door Y. Trienekens, zijn verschenen. Voorts zijn [partij B] en [partij A] (hierna [partij B]), bijgestaan en vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, advocaat te Eindhoven, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan voorziet in het realiseren van een loods ten behoeve van het ter plaatse sinds 2010 gevestigde grondgebonden sierteeltbedrijf van [partij B], die elders woont. In het voorgaande plan was sprake van een agrarische bestemming zonder bebouwingsmogelijkheden. Aan de gronden is de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend. Tevens is een bouwvlak toegekend. Daarbinnen kan een loods worden opgericht met een oppervlakte van ongeveer 302 m² en een goot- en bouwhoogte van maximaal 3,5 meter en 7 meter. De sierteelt vindt in de openlucht plaats. Het betreft sierteelt van snijheesters die na het snijden (oogsten) naar de veiling worden gebracht. Het verpakken van de producten gebeurt nu in de openlucht op het agrarisch perceel. Na het realiseren van de loods zal dat inpandig gaan gebeuren. Tevens zal in de loods een kantine met keuken en opslagruimte worden gerealiseerd. [verzoeker sub 3] woont aan de [locatie 3] achter [locatie 1] dat naast het plangebied ligt. [verzoeker sub 2] woont aan [locatie 2] naast het plangebied. [verzoeker sub 1] woont aan de [locatie 4] aan de overkant van het plangebied. [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] wonen op korte afstand van het plangebied en zij hebben vanuit hun woning en of gronden zicht op de loods. Zij betwijfelen de noodzaak van een loods van deze omvang en hoogte voor de sierteelt van [partij B], waar die nu in de open lucht plaatsvindt. Zij betogen dat de voorziene loods leidt tot aantasting van hun woon- en leefklimaat in het bijzonder in de vorm van verlies van uitzicht en privacy. Ook vrezen zij dat het landelijk karakter van de omgeving wordt aangetast en dat zichtlijnen zullen verdwijnen. Zij beogen te voorkomen dat voor de loods een omgevingsvergunning wordt verleend en die wordt gerealiseerd en in gebruik genomen voorafgaand aan de uitspraak in de bodemprocedure. Hun verzoeken om een voorlopige voorziening zijn daarom gericht op schorsing van het plan.

3.       Ter zitting heeft [partij B] te kennen gegeven dat hij voornemens is de benodigde omgevingsvergunning aan te vragen zodra het plan niet langer is geschorst. Volgens de raad zijn er geen belemmeringen die in de weg staan aan de spoedige verlening van die omgevingsvergunning.

[partij B] heeft verder te kennen gegeven dat hij voornemens is om nadat de omgevingsvergunning is verleend direct de nieuwe loods te realiseren. De voorzieningenrechter stelt vast dat gelet hierop een spoedeisend belang aanwezig is bij de verzoeken om een voorlopige voorziening.

4.       [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] betogen dat de raad niet of ontoereikend heeft onderzocht of het bouwen en het gebruik van de loods zal leiden tot toename van de stikstof en gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux". Het bestemmingsplan waarborgt ook niet dat dit niet het geval zal zijn. Het bestemmingsplan borgt tevens niet dat er geen toename plaatsvindt van het aantal verkeersbewegingen. Het tuinbouwbedrijf beschikt over diverse voertuigen.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat er een gerede kans is dat de Afdeling bij de behandeling van de beroepen van [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] in de bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het besluit tot vaststelling van bestemmingsplan wegens strijd met artikel 2.8 van de Wnb. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux" ligt op een afstand van ongeveer 700 m van de woningen van [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3]. Gelet op deze afstand maakt dit Natura 2000-gebied daarom geen deel uit van de directe leefomgeving van [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3]. Voor zover het dit gebied betreft, is daarom geen sprake van verwevenheid van de individuele belangen van [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. De voorzieningenrechter ziet in het betoog van [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] over artikel 2.8 van de Wnb geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

5.       [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] voeren verder aan dat het plan is vastgesteld in strijd is met bepalingen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant. Ook stellen zij dat het plan in strijd is met de Structuurvisie Heeze-Leende 2013-2030. Zij stellen dat het college van burgemeester en wethouders in het raadsvoorstel ook tot dit standpunt is gekomen maar dat de raad dit ten onrechte niet heeft overgenomen. Ook voeren [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] aan dat de raad ten onrechte ervan is uitgegaan dat sprake is van een "gemengd gebied", als bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Zij stellen dat het plangebied als een "rustige woonwijk" valt te kwalificeren. Tevens betreft het gevestigde bedrijf niet een categorie 2- maar categorie 3.1/3.2-bedrijf. Gelet hierop is de raad van onjuiste te korte afstanden uitgegaan en worden in acht te nemen afstanden niet gehaald.

6.       Beoordeling van de onder 5 vermelde gronden die [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] ten grondslag hebben gelegd aan hun beroepen en tevens aan hun verzoeken om een voorlopige voorziening vereist op sommige punten nader onderzoek, waarvoor deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. De voorzieningenrechter zal daarom aan de hand van een belangenafweging bepalen of vooruitlopend op de beoordeling in de bodemzaak een voorlopige voorziening moet worden getroffen.

7.       Het belang van [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] is er in gelegen dat zij willen voorkomen dat er een onomkeerbare situatie ontstaat en vooruitlopend op de bodemprocedure de loods wordt gerealiseerd. Daar tegenover staat het belang van de raad bij een spoedige inwerkingtreding van het bestemmingsplan en het belang van [partij B] bij het spoedig verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van de loods op het perceel. De voorzieningenrechter acht na afweging van deze belangen het voormelde belang van [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] bij schorsing van het besluit totdat uitspraak in de hoofdzaak is gedaan, groter dan het belang van [partij B] bij het alvast vooruitlopend daarop kunnen realiseren van de loods. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat [partij B] zijn sierteeltbedrijf al vanaf 2010 uitoefent in de openlucht zonder loods.

8.       Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de verzoeken toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

9.       De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor de bepaling van de hoogte van de proceskostenvergoeding geldt het volgende. In deze zaak heeft mr. B.J. Bloemendal 3 gelijkluidende verzoekschriften ingediend. Op de zitting is mr. B.J. Bloemendal als beroepsmatig rechtsbijstandverlener verschenen voor alle verzoekers. De verzoeken worden voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten daarom als samenhangende zaken, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb), beschouwd, waaraan met toepassing van het bepaalde in C2 van de bijlage bij het Bpb een wegingsfactor van 1 wordt toegekend.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Heeze-Leende van 29 juni 2020 waarbij het bestemmingsplan "Strijperstraat tussen [locatie 1] en [locatie 2] Leende" is vastgesteld;

II.       veroordeelt de raad van de gemeente Heeze-Leende tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B], [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B], in verband met de behandeling van de verzoeken opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Heeze-Leende aan:

- [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] het door hun voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] het door hun voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] het door hun voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2021

224.