Uitspraak 202005348/2/R2 en 202005358/2/R2


Volledige tekst

202005348/2/R2 en 202005358/2/R2.
Datum uitspraak: 25 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) hangende de hoger beroepen van onder meer:

[verzoeker], wonend te Sint-Michielsgestel,

tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank

Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 21 augustus 2020 in zaken nrs. 20/1909 en 20/1910 onderscheidenlijk 20/1903 en 20/1904 in de gedingen tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel.

Procesverloop

Zaaknummer 202005348/2/R2

Bij besluit van 7 januari 2020 heeft het college aan [vergunninghouder A] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning met bijbehorend bouwwerk op het perceel [locatie 1] in Sint-Michielsgestel.

Bij besluit van 5 juli 2020 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 7 januari 2020 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 21 augustus 2020 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 juli 2020 vernietigd en het besluit van 7 januari 2020 geschorst tot en met zes weken na het nemen van een nieuw besluit op bezwaar.

Tegen deze uitspraak heeft onder meer [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 30 december 2020 heeft het college het door [verzoeker] tegen het besluit van 7 januari 2020 gemaakte bezwaar opnieuw gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 7 januari 2020 opnieuw onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.

Zaaknummer 202005358/2/R2

Bij besluit van 26 november 2019 heeft het college aan [vergunninghouder B] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning met bijbehorend bouwwerk op het perceel [locatie 2] in Sint-Michielsgestel.

Bij besluit van 6 juni 2020 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 26 november 2019 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 21 augustus 2020 heeft de rechtbank het door [verzoeker]  daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 juni 2020 vernietigd en het besluit van 26 november 2019 geschorst tot en met zes weken na het nemen van een nieuw besluit op bezwaar.

Tegen deze uitspraak heeft onder meer [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 30 december 2020 heeft het college het door [verzoeker] tegen het besluit van 26 november 2019 gemaakte bezwaar opnieuw gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 26 november 2019 opnieuw onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.

Beide zaaknummers

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.    De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

2.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedures.

3.    [verzoeker] woont in de woning [locatie 3] op ongeveer 58 meter afstand ten noordoosten van de locatie [locatie 1]. De locatie [locatie 2] ligt ten westen van de locatie [locatie 1]. [verzoeker] verzoekt om een voorlopige voorziening waarbij de bouw wordt stopgezet totdat op de hoger beroepen en beroepen is beslist. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht per direct op zijn verzoek te beslissen, omdat er momenteel al bouwwerkzaamheden plaatsvinden en de beslissing op zijn verzoek volgens hem niet kan wachten op de geplande zitting van 9 maart 2021.

Wat betreft de door [vergunninghouder B] gestelde omstandigheid dat [verzoeker] ten aanzien van de locatie [locatie 2] geen belanghebbende is, overweegt de voorzieningenrechter dat de rechtbank heeft geoordeeld dat [verzoeker] belanghebbende is omdat [vergunninghouder B] de grond rondom de bouwkavel 1C in eigendom heeft en de grond van [verzoeker] aan de grond van [vergunninghouder B] grenst. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een ander oordeel dan de rechtbank.

4.    De rechtbank heeft de beroepen in beide zaken gegrond verklaard en de besluiten op bezwaar vernietigd. In beide zaken heeft de rechtbank, gelet op het feit dat met de vernietiging van de besluiten op bezwaar de primaire besluiten herleven, aanleiding gezien om de primaire besluiten te schorsen tot en met zes weken na het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. Op 30 december 2020 heeft het college in beide zaken nieuwe besluiten op bezwaar genomen, waarbij de omgevingsvergunningen wederom in stand zijn gelaten. Deze besluiten worden op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De termijn van zes weken na de besluiten van 30 december 2020 is verlopen, zodat de bouwwerkzaamheden een aanvang mogen nemen. Gelet hierop is er spoedeisend belang bij de verzoeken van [verzoeker].

5.    Gelet op de omstandigheid dat er geen gelegenheid is om partijen vóór 9 maart 2021 op een zitting te horen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om, vooruitlopend op de behandeling ter zitting van 9 maart 2021, een ordemaatregel te treffen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding het verzoek toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter ziet in het belang van [verzoeker], de door de rechtbank uitgesproken schorsing en het gegeven dat op korte termijn, te weten 9 maart 2021, een inhoudelijke behandeling zal plaatsvinden van de vraag of aanleiding bestaat tot een voorlopige voorziening, voldoende grond gelegen om bij wijze van ordemaatregel de gevraagde schorsing toe te wijzen. Op die datum zal ambtshalve worden bezien of aanleiding bestaat de bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening met toepassing van artikel 8:87 van de Awb op te heffen of te wijzigen.

Gelet op het feit dat thans uitsluitend een voorlopige voorziening als ordemaatregel wordt getroffen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht zal worden beslist op het moment waarop de voorzieningenrechter uitspraak doet in het kader van de vraag of aanleiding bestaat de voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel van 30 december 2020, kenmerk 1226632, en van 7 januari 2020, ten aanzien van [locatie 1], en de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel van 30 december 2020, kenmerk 1223414, en van 26 november 2019, ten aanzien van [locatie 2].

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2021

195-855.