Uitspraak 202100741/2/A3


Volledige tekst

202100741/2/A3.
Datum uitspraak: 25 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 januari 2021 in zaak nr. 19/2592 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2019 heeft de minister [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat het afmeren van het motorschip, type blusboot, ‘[naam]’ (hierna: het vaartuig), langszij het droogdok van Holding Scheepswerf Heerewaarden B.V. aan de Steeg 2 in Heerewaarden in de vaarweg of een gedeelte daarvan, wordt beëindigd en beëindigd wordt gehouden.

Bij besluit van 24 september 2019 heeft de minister het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 januari 2021 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 september 2019 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 februari 2021, waar [verzoeker], [exploitant] van de scheepswerf, en [gemachtigde], werkzaam bij Royal HaskoningDHV, bijgestaan door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R. Förster, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het verzoek van [verzoeker] strekt tot het schorsen van de aangevallen uitspraak en van de besluiten van 24 juni 2019 en 24 september 2019 tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure, zodat het vaartuig langszij het droogdok van de scheepswerf afgemeerd kan blijven liggen. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij uitspraak van 31 oktober 2019, in zaak nr. 19/2591, de besluiten geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de aangevallen uitspraak. Dat betekent dat [verzoeker] na 2 maart 2021 geconfronteerd kan worden met dwangsommen als het vaartuig op deze locatie afgemeerd blijft liggen. [verzoeker] stelt dat het niet mogelijk is het vaartuig elders nabij de scheepswerf af te meren en dat het vaartuig voor de bedrijfsvoering van de scheepswerf van cruciaal belang is, zodanig dat het niet kunnen afmeren van het vaartuig bij de scheepswerf tot een faillissement daarvan kan leiden. Het afmeren van het vaartuig langszij het droogdok heeft geen ongunstige invloed op de veiligheid of vlotte doorloop van het overige scheepvaartverkeer ter plaatse, aldus [verzoeker].

2.1.    Niet in geschil is dat [verzoeker] met het vaartuig in strijd met artikel 9.03, eerste lid, van het Binnenvaartpolitiereglement ligplaats inneemt bij het droogdok van de scheepswerf en dat de minister daarom bevoegd was de last onder dwangsom op te leggen. [verzoeker] heeft, mede namens Holding Scheepswerf Heerewaarden B.V. en Scheepswerf Heerewaarden B.V., bij de minister een aanvraag ingediend om ontheffing voor het afmeren van een vaartuig van maximaal honderddertig meter lang en maximaal twaalf meter breed langszij het droogdok bij de scheepswerf, ter hoogte van kilometerraai 205,8 van de Maas, in de vaarweg of een gedeelte daarvan. De minister heeft de aanvraag afgewezen en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de gevraagde ontheffing een ongunstige invloed heeft op de veiligheid en vlotte doorloop van het scheepvaartverkeer ter plaatse. De rechtbank heeft bij uitspraak van 14 januari 2021, in zaak nr. 20/362, geoordeeld dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de belangen van [verzoeker] bij de ontheffing niet zwaarder wegen dan het belang van een veilig en vlot verloop van het scheepvaartverkeer. [verzoeker] heeft ook tegen deze uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld.

2.2.    Gelet op het algemeen belang dat met handhaving is gediend, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen.

De rechtbank heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhavend optreden had moeten worden afgezien.

Gelet op de uitspraak van de rechtbank van 14 januari 2021, in zaak nr. 20/362, bestaat geen concreet zicht op legalisering.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat er geen situatie van overmacht is die maakt dat het vaartuig permanent langszij het droogdok van de scheepswerf afgemeerd moet liggen. Het vaartuig wordt, naast zijn functie als blusboot, gebruikt om de werf schoon te spuiten en om vaartuigen die zelf niet over een motor beschikken bij de werf naar de gewenste plek te manoeuvreren. Verder dient het vaartuig als opleidingsschip voor monteurs en als elektriciteitsvoorziening bij stroomuitval. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat het voor het blussen van brand noodzakelijk is dat het vaartuig te allen tijde bij de scheepswerf ligt afgemeerd en evenmin dat de bedrijfsvoering van de scheepswerf niet - zo nodig anders ingericht of met alternatieve hulpmiddelen - kan worden uitgeoefend wanneer het vaartuig daar niet permanent ligt afgemeerd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank voorshands onjuist te achten. Daarbij verdient opmerking dat ter zitting de vraag of het niet mogelijk is om aan wal bij de scheepswerf een energievoorziening voor nood te realiseren en of daartoe ooit, voor zover nodig, een milieuvergunning is aangevraagd, niet kon worden beantwoord. Gelet op het vorenstaande staat niet op voorhand vast dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. De voorzieningenrechter komt, na afweging van de betrokken belangen, tot het oordeel dat het belang van [verzoeker] niet zo zwaar weegt dat de uitspraak van de rechtbank moet wordt geschorst.

3.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2021

598.