Uitspraak 202003005/2/R1 en 202003006/2/R1


Volledige tekst

202003005/2/R1 en 202003006/2/R1.
Datum beslissing: 19 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Tijdens de zitting op 26 januari 2021 heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraden mr. C.H.M. van Altena (hierna: de voorzitter) en mr. E.J. Daalder (hierna: de rapporteur) als leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaken nrs. 202003005/1/R1 en 202003006/1/R1.

Bij brieven van 31 januari 2021, 2 februari 2021, 5 februari 2021 en 8 februari 2021 heeft [verzoeker] zijn wrakingsverzoek nader onderbouwd.

De staatsraden hebben niet in de wraking berust.

De staatsraden hebben een schriftelijke reactie ingediend, die aan verzoeker is toegezonden.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 12 februari 2021 ter openbare zitting behandeld, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. D.N. Lavain, advocaat te Stein, is gehoord.

De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Overwegingen

1.    Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.    [verzoeker] heeft ter zitting te kennen gegeven dat het wrakingsverzoek alleen betrekking heeft op de rapporteur en voorzitter en niet op de zittingskamer als geheel, zoals hij ter zitting van 26 januari 2021 aanvankelijk heeft gesteld.

[verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat als gevolg van de gang van zaken ter zitting van 26 januari 2021 de staatsraden bij hem de indruk hebben gewekt partijdig en vooringenomen te zijn. [verzoeker] voert hierover aan dat hij zich ter zitting niet serieus genomen voelde. Uit de opmerking van de rapporteur dat het hier om een burenruzie gaat en uit het feit dat hij het college als objectief betitelde, blijkt volgens [verzoeker] dat de rapporteur het voorliggende probleem niet heeft onderkend. Ook heeft de rapporteur volgens [verzoeker] niet de juiste vragen gesteld om daadwerkelijk te onderzoeken wat er tussen de gemeente, vergunninghoudster en [verzoeker] speelt en kreeg hij de indruk dat de rapporteur de zaak een bepaalde kant op wilde duwen. Zo heeft hij bepaalde essentiële beroepsgronden niet aan de orde gesteld en hebben de advocaat van [verzoeker] en zijn ter zitting aanwezige partner en dochter nauwelijks de gelegenheid gekregen om vragen te beantwoorden. Mede in het licht van het feit dat de rapporteur werkzaam is geweest als advocaat op het kantoor Pels Rijcken en dit advocatenkantoor recent nog in opdracht van de gemeente Zaanstad heeft geadviseerd over de mogelijkheid om een woonbestemming aan het perceel van [verzoeker] toe te kennen, is bij [verzoeker] de vrees gewekt dat de rapporteur partijdig is.

[verzoeker] heeft verder aangevoerd dat ook de voorzitter door haar verbale en non-verbale houding de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Zo heeft zij de advocaat onvoldoende gelegenheid geboden om het woord te voeren en heeft zij hem meermalen onderbroken. Het afbreken van het afspelen van de video en het niet accepteren van de door [verzoeker] voor de zitting aan de Afdeling toegestuurde stukken getuigt volgens [verzoeker] ook van partijdigheid. [verzoeker] heeft verder aangevoerd dat in het proces-verbaal van de zitting een onjuiste weergave is opgenomen van wat er ter zitting is voorgevallen, waardoor de wrakingskamer wordt misleid.

3.    De staatsraden hebben in de schriftelijke reactie onder meer aangegeven dat het verloop van de zitting als gebruikelijk was. Op de zitting heeft de gemachtigde van [verzoeker] twee korte videofilms getoond. De rapporteur heeft het toetsingskader uiteengezet en vragen gesteld om de feiten en de standpunten te verhelderen en partijen in de gelegenheid gesteld op elkaars standpunten te reageren. De gemachtigden van alle partijen hebben het woord gevoerd. Aan het einde van de vraagstelling door de staatsraden in de eerste zaak heeft de partner van [verzoeker] het woord gevraagd en gekregen. Niet gehoord is dat dit een wrakingsverzoek betrof. Toen de dochter van [verzoeker] te kennen gaf dat er een wrakingsverzoek werd gedaan, is de zitting geschorst. Na de schorsing heeft de gemachtigde van [verzoeker] de wrakingsgronden voorgedragen, aldus de schriftelijke reactie.

4.    Op grond van het bepaalde in art. 8:15 van de Awb dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het is aan [verzoeker] om aannemelijk te maken dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. Het subjectieve oordeel van de belanghebbende is niet doorslaggevend.

5.    Voor zover [verzoeker] stelt dat het proces-verbaal volgens hem geen juiste weergave bevat van het verhandelde ter zitting op 26 januari 2021, overweegt de Afdeling dat in beginsel van de juistheid van hetgeen door de griffier is vastgelegd in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting moet worden uitgegaan. Alleen als er duidelijke aanwijzingen zijn dat het proces-verbaal geen juiste weergave is van het ter zitting verhandelde, kan van dat beginsel worden afgeweken. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het proces-verbaal van de zitting is geen woordelijk verslag van het verhandelde ter zitting, maar een zakelijke weergave daarvan. De omstandigheid dat in het proces-verbaal niet alle uitlatingen van staatsraden en partijen volledig zijn opgenomen dan wel dat deze soms in andere dan de letterlijke bewoordingen zijn weergegeven, betekent niet dat het proces-verbaal een onjuiste weergave is van het verhandelde ter zitting. Ook kan dit niet worden afgeleid uit het feit dat het wrakingsverzoek van de partner van [verzoeker] niet in het proces-verbaal is opgenomen. Zoals [verzoeker] ter zitting van de wrakingskamer heeft bevestigd, heeft de voorzitter hierover ter zitting al opgemerkt dat dit verzoek aanvankelijk niet was gehoord.

6.    Wat [verzoeker] aanvoert, biedt geen grond voor het oordeel dat de staatsraden door de wijze waarop zij het onderzoek ter zitting hebben verricht en partijen hebben bejegend, partijdig of vooringenomen zijn geweest dan wel dat een bij [verzoeker] gerechtvaardigde vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. [verzoeker] heeft het verloop van de zitting, in het bijzonder de wijze van vraagstelling door de staatsraden, de onderbrekingen van de advocaat van [verzoeker] door de staatsraden en hun non-verbale houding als uitingen van vooringenomenheid ervaren. Die eigen ervaring betekent niet dat de vrees van [verzoeker] voor vooringenomenheid en partijdigheid van de staatsraden objectief gerechtvaardigd is. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat zowel [verzoeker] als de andere partijen gelegenheid hebben gekregen hun standpunten nader toe te lichten en vragen te beantwoorden. Niet kan daaruit worden opgemaakt dat [verzoeker] niet in gelijke mate als de andere partijen in de gelegenheid is gesteld om aan de behandeling van de zaak ter zitting deel te nemen. Dat de voorzitter de vertoning van de tweede video voortijdig heeft afgebroken en dat de vraagstelling van de rapporteur anders was dan [verzoeker] verwachtte, kan duiden op een andere opvatting van de staatsraden over de benadering van het juridische geschil, maar geeft geen grond voor het oordeel dat sprake is van (schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid.

De omstandigheid dat de rapporteur in een ver verleden werkzaam is geweest op het advocatenkantoor Pels Rijcken, en dat dit kantoor recentelijk een opdracht voor de gemeente heeft uitgevoerd, is evenmin een uitzonderlijke omstandigheid, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rapporteur deze zaak niet onpartijdig behandelt.

Voor zover [verzoeker] aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd dat de voorzitter de door hem voor de zitting aan de Afdeling toegestuurde nadere stukken niet heeft ingenomen, is sprake van een misverstand. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de voorzitter nog geen beslissing heeft genomen over het al dan niet accepteren van die stukken, die in strijd met artikel 8:58, eerste lid, van de Awb niet uiterlijk tien dagen voor de zitting bij de Afdeling waren ingediend. Daarbij komt dat het al dan niet accepteren van te laat ingediende stukken een procesbeslissing is. De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat een wrakingsverzoek niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen een procesbeslissing.

7.    Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraakte ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2021

604.