Uitspraak 202001225/1/R1


Volledige tekst

202001225/1/R1.
Datum uitspraak: 24 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Oostburg, gemeente Sluis

2.    [appellant sub 2], wonend te Oostburg, gemeente Sluis,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Sluis,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Grote Beer Oostburg (Bunker)" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2020, waar [appellant sub 1B], bijgestaan door mr. B.J. van de Wijnckel, advocaat te Terneuzen, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. H.P.J.G. Berkers, rechtsbijstandverlener te 's-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door M.A. den Boeft en C.E. Simons Msc, zijn verschenen. Verder is [partij], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plangebied is gelegen aan de Grote Beer te Oostburg. Het omvat een bomenrijk perceel met een in de jaren ‘60 van de vorige eeuw gebouwde ondergrondse atoombunker met een omvang van ongeveer 400 m². De initiatiefnemer van het plan, [partij], is voornemens om bovenop de locatie van de atoombunker een woning te realiseren. Voorliggend plan maakt dit mogelijk. Het plan is gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerp daarvan. Voor het plangebied geldt de beheersverordening "Kom Oostburg", vastgesteld door de raad op 13 maart 2018. Op grond van artikel 2.1 van de beheersverordening geldt voor de gronden die zijn aangegeven als "Besluitvlak", dat het beheer van het bestaande gebruik waaronder ook bouwen, bepaald wordt door het bestemmingsplan "Kom Oostburg", vastgesteld door de raad op 18 december 2008. Het plangebied is aangegeven als "Besluitvlak". Op grond van het bestemmingsplan "Kom Oostburg" had het perceel de bestemmingen "Groen" en "Maatschappelijk". In het voorliggende plan zijn deze bestemmingen gewijzigd in "Tuin" en "Wonen".

[appellanten sub 1] en [appellant sub 2] wonen in de directe omgeving van het plangebied. Zij kunnen zich niet met het plan verenigen, aangezien zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat en de bestaande groenstructuur in hun woonwijk.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ontvankelijkheid beroep [appellanten sub 1]

3.    De raad stelt zich op het standpunt dat de beroepsgrond van [appellanten sub 1] dat nieuwbouwprojecten met een woonbestemming die worden gerealiseerd om in de behoefte aan deeltijdwoningen te voorzien, onderdeel uit dienen te maken van de regionale woonmarktafspraken, in strijd met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet in de zienswijze naar voren is gebracht en dat het beroep van [appellanten sub 1] in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

3.1.    Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.

3.2.    De Afdeling stelt vast dat [appellanten sub 1] in de zienswijze de voor het plan geldende bestemming "Wonen" hebben bestreden. Daarnaast heeft [appellant sub 1B] ter zitting toegelicht dat het betoog betreffende deeltijdwonen ziet op het in het bestemmingsplan toegestane gebruik van de woning als bed & breakfast. Ook dit is in de zienswijze bestreden. De beroepsgrond dat nieuwbouwprojecten met een woonbestemming die worden gerealiseerd om in de behoefte aan deeltijd wonen te voorzien, onderdeel uit dienen te maken van de regionale woonmarktafspraken, heeft dan ook betrekking op besluitonderdelen die [appellanten sub 1] in hun zienswijze hebben bestreden.

Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het beroep van [appellanten sub 1] in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Gezamenlijke beroepsgronden

Strijd met gemeentelijk beleid?

4.    [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad ten onrechte de bestemming van een deel van het perceel heeft gewijzigd in "Tuin". In dit verband stellen zij dat het perceel altijd als zogenoemde "groene long" binnen de woonwijk is bestemd, waarbij het bunkerterrein bekend staat als groene oase, een stukje bosterrein met ouder en dichtbebost groen. Voor veel bewoners is deze groenvoorziening aanleiding geweest om destijds in de nabijheid een woning te kopen. Ter zitting is toegelicht dat het behoud daarvan belangrijk is voor de omwonenden.

[appellanten sub 1] en [appellant sub 2] vrezen dat de wijziging van de bestemming van "Groen" naar "Tuin" zal leiden tot een aantasting van de groenstructuur. Volgens hen wordt het verlies aan groen onvoldoende gecompenseerd. In dat kader betogen zij dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd op welke wijze de bomen behouden zullen blijven, dan wel hoe de kap van bomen gecompenseerd zal worden. Zij wijzen hierbij op de plantoelichting. Daarin is opgenomen dat behoud van hoog opgaand groen uitgangspunt is en dat in het geval er bomen gekapt worden, deze bomen elders op het terrein moeten worden terug geplant. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] voeren met betrekking tot de bomen op de planlocatie aan dat deze niet vermeld worden in de bomenlijst zoals genoemd in artikel 7 van de Bomenverordening gemeente Sluis 2017 (hierna: Bomenverordening Sluis). Dit betekent volgens hen dat dat de bomen zonder vergunning gekapt kunnen worden. Daarnaast blijkt volgens hen uit bijlage 3 "compensatieplan groen" bij de plantoelichting niet duidelijk waar de bomen terug geplant dienen te worden. Door de gehele planlocatie buiten het bouwvlak te bestemmen als "Tuin", een bestemming die geheel ten behoeve van de woning gebruikt kan worden, wordt volgens [appellanten sub 1] bovendien inbreuk gemaakt op het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Zij wijzen op het door de raad op 2 maart 2006 vastgestelde "Uitvoeringsprogramma Woningbouw Oostburg 2006-2015" (hierna: het uitvoeringsprogramma), waarin nadrukkelijk is bepaald dat rekening moet worden gehouden met het behoud van het bunkerterrein als cultuurhistorische waarde en dat het groene bunkerterrein in deze vorm behouden moet blijven. Dit is volgens hen bevestigd bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Kom Oostburg". Daarnaast wordt gewezen op de door de raad op 13 maart 2018 vastgestelde beheersverordening "Kom Oostburg". De raad heeft volgens hen de omslag van beleid onvoldoende onderbouwd.

4.1.    De raad stelt dat het uitvoeringsprogramma is verlopen en niet langer van kracht is. Als algemeen kader geldt het visie document "Krachtig Verbonden". Uit de structuurvisie blijkt onder meer dat een uitbreiding van kleinschalige kwalitatief hoogwaardige woningbouw mogelijk is in het geval dit een positief effect heeft op de beeldkwaliteit in combinatie met zorgvuldig ruimtegebruik. Bij het bouwen van de woning op de bunker is volgens de raad sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het plangebied is gelegen binnen een woonomgeving, waarbij het toevoegen van een woning volgens de raad functioneel niet onlogisch is en ook geen afbreuk doet aan de omgeving. Volgens de raad is de locatie dan ook geschikt voor woningbouw. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het perceel momenteel in verwaarloosde staat verkeert en dat wat hem betreft niet alle aanwezige bomen behouden kunnen worden of behoeven te worden. Dat neemt niet weg dat de raad waarde hecht aan het behoud van het groene karakter van het perceel en dat hij bepaalde uitgangspunten hanteert ter behoud van de groene elementen. Daarom heeft de raad in bijlage 3 bij de plantoelichting het "compensatieplan groen" opgenomen. Hierin wordt volgens de raad inzichtelijk gemaakt voor welke gedeelten er compensatie zal plaatsvinden voor het rooien van houtopstanden en op welke onderdelen van de planlocatie deze compensatie zal plaatsvinden. Volgens de raad is in artikel 6, aanhef en onder e, van de planregels de uitvoering van dit compensatieplan door middel van een voorwaardelijke verplichting verplicht gesteld. Waar bomen gekapt worden ten behoeve van de woning en de tuin, moet ingevolge de voorwaardelijke verplichting compensatie plaatsvinden en dient de bestaande boomhaag van 4 m rondom het perceel behouden te blijven. Volgens de raad wordt gezien het bovenstaande het behoud van de bomen voldoende gewaarborgd en vormt het plan geen breuk met het voorgaande beleid.

4.2.    Artikel 6, aanhef en onder e, van de planregels luidt: "Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

[…];

e. In afwijking op het bepaalde in artikel 3 lid 2 en artikel 4 lid 2 mogen bouwwerken uitsluitend worden opgericht indien groencompensatie op het perceel plaatsvindt en sprake is van behoud en versterking van de bestaande boomhaag van 4 m rondom het perceel. Bij realisatie van de (toevoeging Afdeling) woning en oprit zal te zijner tijd een landschapskundige aanwezig zijn om vast te leggen welke bomen worden gekapt en waar deze worden terug geplant."

4.3.    De Afdeling overweegt dat [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] terecht opmerken dat in tegenstelling tot wat in de plantoelichting staat de bomen op de planlocatie niet vermeld worden in de bomenlijst zoals genoemd in artikel 7 van de Bomenverordening Sluis. Naar het oordeel van de Afdeling leidt deze enkele constatering echter niet tot het oordeel dat de raad zijn besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat elders in de plantoelichting duidelijk is verwoord op welke manier de raad het groene karakter van het perceel waardeert en wil borgen.

Artikel 6, aanhef en onder e, van de planregels waarborgt dat bomen die op de plaats van op te richten bouwwerken staan en om die reden gerooid dienen te worden, elders op het perceel moeten worden vervangen. Verder waarborgt deze bepaling dat de bestaande boomhaag van 4 m rondom het perceel in stand blijft en ook wordt versterkt. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] wijzen er op zichzelf terecht op dat in de tuin rondom de toekomstige woning buiten de rand van 4 m zonder compensatie bomen mogen worden gekapt waar dit niet gebeurt voor het oprichten van een bouwwerk. Artikel 6, aanhef en onder e, van de planregels heeft immers geen betrekking op de desbetreffende bomen, terwijl deze ook niet voorkomen in de bomenlijst zoals genoemd in artikel 7 van de Bomenverordening Sluis. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich gelet op zijn visie op het karakter van het perceel echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een verderstrekkende voorwaardelijke verplichting dan hij heeft neergelegd in artikel 6, aanhef en onder e, van de planregels niet noodzakelijk is. In dat verband is van belang dat de omschrijving van de bestemming "Tuin" in artikel 3.1 van de planregels slechts in beperkte mate andere functies dan groenvoorzieningen toelaat en dat "het behoud en de versterking van bestaand hoogopgaand groen" met zoveel woorden zijn genoemd in artikel 3.1, aanhef en onder c. De Afdeling betrekt hier ook bij dat ter zitting is gebleken dat het perceel niet publiekelijk toegankelijk is en daarnaast een groot gedeelte van het bos verwaarloosd is.

Gelet op het voorgaande biedt hetgeen [appellanten sub 1] aanvoeren geen grond voor het oordeel dat de raad heeft gehandeld in strijd met het gemeentelijk ruimtelijk beleid en evenmin voor het oordeel dat sprake is van een beleidswijziging die om nadere motivering vraagt.

De betogen falen.

Omvang bouwvlak

5.    [appellant sub 2] betoogt dat met het plan een te groot bestemmingsvlak wordt toegekend voor de realisatie van de woning. Hij stelt hiertoe dat het vlak met de bestemming "Wonen" een perceelsgedeelte van 450 m2 omvat en het gedeelte buiten dit vlak bestemd wordt als "Tuin". Volgens [appellant sub 2] wordt hiermee het gehele terrein van ongeveer 3.500 m2 als woonperceel aangewezen. Dit betekent volgens hem dat het gehele bouwvlak maximaal volgebouwd kan worden en het hele omliggende terrein als tuin ten behoeve van de woning gebruikt mag worden. Daarnaast is ter zitting van de kant van [appellanten sub 1] gewezen op het feit dat naast het hoofdgebouw voor [partij] ook de mogelijkheid bestaat om een bijgebouw te realiseren ten behoeve van de bestemming "Wonen". De Afdeling begrijpt dit betoog aldus dat hierdoor de mogelijkheid bestaat dat nog meer groen verdwijnt.

5.1.     De raad heeft toegelicht dat ervoor gekozen is om een betrekkelijk ruim bouwvlak mogelijk te maken vanwege de grootte van het perceel en de instandhoudingsverplichting van de groene buffer rondom de op te richten woning. Met betrekking tot het betoog dat het gehele bouwvlak volgebouwd kan worden, wijst de raad op de bouwregels in het bestemmingsplan. De inhoudsmaat van de woning is gelimiteerd, evenals de maximaal toegestane goot- en nokhoogte. Daarnaast geldt wat betreft bijgebouwen dat alleen ter plaatse van het bestemmingsvlak "Wonen" bijgebouwen gerealiseerd mogen worden. Op grond van artikel 4.2.2.1, aanhef en onder e, van de planregels mag een bouwperceel tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen en overkappingen, met een minimum van 20 m2 en tot een maximum van 60 m2. Aan het overige gedeelte van het plangebied is de bestemming "Tuin" toegekend. Ingevolge artikel 3.2, onder a en c, van de planregels, mag op de gronden met die bestemming slechts 15 m2 aan bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gerealiseerd. Daarnaast zijn de percelen met de bestemming "Tuin" onder meer bestemd voor het behoud en versterking van bestaand hoog opgaand groen.

5.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad er gelet op de omvang van het totale perceel in redelijkheid voor kunnen kiezen om het bouwvlak te voorzien van een oppervlakte zoals hij in het plan heeft gedaan. Daarbij wordt in beschouwing genomen dat in artikel 4.2.1, aanhef en onder d, e en f, van de planregels beperkingen zijn opgenomen voor onderscheidenlijk de goothoogte, de nokhoogte en de inhoud van de woning. Verder bevat het plan beperkingen voor het realiseren van andere bouwwerken binnen het bouwvlak en op de gronden met de bestemming "Tuin". De Afdeling stelt vast dat die laatste beperkingen alleen gelden voor zover geen sprake is van een achtererfgebied als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Mede gelet op artikel 2, onderdeel 3, van bijlage II van het Bor zijn er dus vergunningvrij wel meer bijbehorende bouwwerken toegelaten. De Afdeling is van oordeel dat deze extra mogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken onvoldoende zijn voor de conclusie dat de raad in het voorliggende plan in redelijkheid niet tot de toegestane bouwmogelijkheden heeft kunnen komen.

De betogen falen.

Het beroep van [appellanten sub 1] voor het overige

Gewijzigde vaststelling

6.    [appellanten sub 1] betogen dat het plan ten onrechte gewijzigd is vastgesteld zonder de wettelijke procedure uit afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen, aangezien het plan door de wijziging wezenlijk is veranderd ten opzichte van het ontwerp. Hiertoe voeren zij aan dat in het ontwerpplan geen maximaal bouwvolume stond aangegeven. Daarnaast was de maximale bouwhoogte 12 m en de maximale goothoogte 7 m. Bij het vastgestelde plan is bepaald dat de op te richten woning een inhoud van maximaal 800 m³ mag hebben, de bouwhoogte maximaal 8 m mag zijn en de goothoogte maximaal 4 m. [appellanten sub 1] betogen dat het gewijzigde bestemmingsplan opnieuw ter inzage had moeten worden gelegd, omdat de daarin voorziene wijziging ingrijpend is.

6.1.    De raad stelt dat de gewijzigde vaststelling niet maakt dat er sprake is van een wezenlijk ander bestemmingsplan. De raad stelt dat de procedure tot het vaststellen van het bestemmingsplan "Grote Beer Oostburg (bunker)" is voorbereid conform de procedurevoorschriften van de Wet ruimtelijke ordening en de Awb. Daarnaast stelt de raad zich op het standpunt dat geen sprake is van afwijkingen van het ontwerp die naar aard en omvang dusdanig groot zijn dat een wezenlijk ander bestemmingsplan is vastgesteld. In het voorliggende bestemmingsplan zijn, naar aanleiding van de zienswijze van [appellanten sub 1], de bouwregels aangepast. De wijziging van de bouwregels ziet op het opnemen van een maximaal toegestane inhoudsmaat van de woning en het verlagen van de toegestane bouwhoogte. Volgens de raad vormen de wijzigingen kleinschalige afwijkingen ten opzichte van het ontwerp, omdat zowel in het ontwerp als in het vastgestelde bestemmingsplan het plan ziet op de realisatie van één woning ter behoud van de cultuurhistorische bunker op het perceel.

6.2.    De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.

6.3.    De Afdeling overweegt dat hetgeen [appellanten sub 1] aanvoeren niet kan leiden tot het oordeel dat sprake is van een zodanige wijziging dat de raad daarin aanleiding had moeten zien om de hele bestemmingsplanprocedure opnieuw te doorlopen. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de aard en omvang van de desbetreffende wijziging niet zodanig is dat sprake is van een geheel ander plan. Daarbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat de bestemmingen binnen het plangebied niet zijn gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan, omdat zowel in het ontwerp als in het vastgestelde bestemmingsplan het plan ziet op de realisatie van één woning op de bunker op het perceel.

Het betoog faalt.

Strijd met provinciaal beleid

7.    [appellanten sub 1] betogen dat het plan in strijd met het "Omgevingsplan Zeeland 2018" (hierna: het Omgevingsplan) is vastgesteld. In dit verband stellen zij dat de raad ten onrechte de bestemmingen "Tuin" en "Wonen" aan het plangebied heeft toegekend. In het Omgevingsplan is ingezet op het behoud en versterken van de identiteit, diversiteit en belevingswaarde van landschap en natuur- en cultuurhistorische waarden. De bestemmingswijziging past volgens hen niet binnen dit provinciaal beleid.

7.1.    De raad stelt dat het Omgevingsplan ziet op de inzet tot behoud en versterking van de identiteit, diversiteit en belevingswaarde van landschap en natuur- en cultuurhistorische waarden. Dit ziet volgens de raad alleen op Natura-2000 gebieden en op het Natuurnetwerk Zeeland. Het plangebied valt hier niet onder en bestaat er volgens de raad op grond van het Omgevingsplan geen provinciaal belang om het plangebied te beschermen. Daarnaast sluit het plan wat betreft het behoud van cultuurhistorische waarden aan bij het provinciaal beleid. Het cultuurhistorisch belang is gelegen in het ter plaatse behouden van de bunker. De raad stelt dat de te realiseren woning niet verbonden wordt met de constructie van de bunker. De bunker ligt ondergronds en wordt in die zin niet aangetast door de realisatie van de woning. Daarnaast mag de woning bouwtechnisch niet verbonden worden aan de huidige constructie van de bunker. Door het realiseren van de woning op de bunker wordt dit cultuurhistorisch object behouden en behoed voor onder meer vandalisme of andersoortig verval.

7.2.    Ter zitting is naar voren gekomen dat [appellanten sub 1] bij deze grond het oog hebben op de waarden van het plangebied zelf en niet op een mogelijke aantasting van waarden van Natura 2000-gebieden die op enige kilometers afstand van het plangebied liggen. Uit hetgeen [appellanten sub 1] aanvoeren blijkt niet waarom het plan in strijd met het provinciaal beleid zou zijn vastgesteld, nu binnen dit beleid het plangebied niet als beschermingswaardig is aangemerkt. De Afdeling ziet, gelet op het voorgaande, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het plan in zoverre niet in overeenstemming is met het provinciaal beleid.

Het betoog faalt.

Bed & breakfast

8.    [appellanten sub 1] voeren aan dat het plan ten onrechte voorziet in het gebruik van gedeelten van de woning en/of bijbehorende bouwwerken voor een bed & breakfast en aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven. Zij voeren hiertoe aan dat de begrippen "wonen" en "woning" ten onrechte niet zijn gedefinieerd in het bestemmingsplan. Zij wijzen op de definitie in het bestemmingplan "Kom Oostburg", waaruit volgens hen voortvloeit dat de bestemming "Wonen" slechts permanente bewoning toestaat, behalve wanneer in specifieke gebruiksregels ook ander gebruik is toegestaan. In bestemmingsplannen in andere kernen binnen de gemeente Sluis wordt onder het begrip "woning" begrepen: "een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor huisvesting van één afzonderlijk huishouden". Zij wijzen verder op de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1750, waaruit volgens hen blijkt dat uit de definitie van het begrip "woning" een zekere duurzaamheid in het gebruik volgt. Volgens hen is bij de exploitatie van een bed & breakfast, waarbij de woning wordt verhuurd aan derden als recreatieverblijf, geen sprake van een zekere duurzaamheid. Ter zitting is van de zijde van [appellanten sub 1] toegelicht dat de exploitatie van een bed & breakfast belastend is voor omwonenden, omdat volgens hen sprake zal zijn van overlast. De raad heeft volgens hen daarnaast onvoldoende gemotiveerd dat deze functies ondergeschikt zijn aan de woonfunctie.

Uit het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat [appellanten sub 1] in het kader van de mogelijkheid van het exploiteren van een bed & breakfast van opvatting zijn dat volgens het Omgevingsplan nieuwbouwprojecten met een woonbestemming die worden gerealiseerd om in de behoefte aan deeltijd wonen te voorzien, onderdeel uit dienen te maken van de regionale woonmarktafspraken.

8.1.    De raad heeft toegelicht dat ervoor gekozen is om de begrippen "wonen" en "woning" niet te definiëren in het bestemmingsplan en dat wordt aangesloten bij de betekenis van die begrippen zoals die gelden in het normaal gebruik. Voor zover [appellanten sub 1] hebben gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015, stelt de raad dat in dit geval sprake is van andere omstandigheden. Het plan maakt de toeristische verhuur van de nieuwbouwwoning in dit geval niet mogelijk. Volgens de raad is door de voorwaarden zoals die staan in artikel 4.3 van de planregels, voldoende gewaarborgd dat de nevenactiviteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie van de woning. Volgens de raad is op grond van de beheersverordening "Kom Oostburg", gelezen in samenhang met het bestemmingsplan "Kom Oostburg", het mogelijk om onder soortgelijke voorwaarden, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten te beginnen in een woning. Hierin is ook opgenomen dat het bij woningen in samenhang met het wonen is toegestaan gedeelten van hoofdgebouwen te gebruiken om de kleinschaligheid te kunnen borgen. Alle woningen in Oostburg hebben de mogelijkheid om een bed & breakfast te beginnen, mits dit van beperkte omvang is. Ter zitting heeft de raad verder nog toegelicht en benadrukt dat de regeling omtrent het exploiteren van een bed & breakfast onderdeel is van bestaand beleid dat in dit bestemmingsplan is opgenomen, maar naar verwachting ook in overige, toekomstige bestemmingsplannen wordt opgenomen.

8.2.    Artikel 4.3 van de planregels luidt:

"Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van een woning en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een huisgebonden beroep of bedrijf behorende tot ten hoogste categorie A en B1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging, indien en voor zover:

a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;

b. het vloeroppervlak voor een huisgebonden beroep en/of bedrijf niet meer bedraagt dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 65 m²;       c. […];

d. […];

e. geen horeca en geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd bed & breakfast en een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van een huisgebonden beroep en/of bedrijf;

f. […]"

8.3.    De Afdeling stelt voorop dat de raad beleidsruimte toekomt bij de vraag of en onder welke voorwaarde een bed & breakfast wordt toegestaan. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid in de mogelijkheid van het exploiteren van een bed & breakfast heeft kunnen voorzien. Hierbij betrekt de Afdeling dat op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de planregels de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft en alleen het gebruik van gedeelten van een woning en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een huisgebonden beroep of bedrijf behorende tot ten hoogste categorie A en B1 van de "Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging", toegestaan is. Op grond van artikel 4.3, aanhef en onder b, van de planregels is kleinschalig logeren alleen toegestaan, wanneer de vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het bruto vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 65 m².

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich voor de vraag of er sprake is van een aan de hoofdfunctie ondergeschikte nevenfunctie in redelijkheid kunnen baseren op de in de planregels opgenomen criteria, waaronder de daarin genoemde oppervlaktematen. Daarnaast gaat het hier niet om een nieuwbouwproject met een woonbestemming die wordt gerealiseerd om in de behoefte aan deeltijd wonen te voorzien. Het betoog dat de woning om die reden onderdeel uit dient te maken van de regionale woonmarktafspraken, treft geen doel.

Voor zover [appellanten sub 1] vrezen voor excessieve overlast van een eventuele toekomstige bed & breakfast, overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van handhaving betreft die in deze procedure niet ter beoordeling staat.

Het betoog faalt.

Conclusie

9.    De beroepen zijn ongegrond.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021

195-966.