Uitspraak 201903212/1/A2


Volledige tekst

201903212/1/A2.
Datum uitspraak: 24 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2018 heeft de minister aan [appellant] een nadeelcompensatie van € 15.900,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2016, toegekend.

Bij besluit van 12 maart 2019 heeft de minister het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De minister heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. F. Postma, advocaat te Leeuwarden, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.J.A. Soupart en mr. R.J.J. Haans, zijn verschenen.

Overwegingen

Voorgeschiedenis

1.    Bij besluit van 21 maart 2011 heeft de minister krachtens artikel 15, eerste lid, van de Tracéwet het tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere vastgesteld. Dit besluit is op 30 maart 2011 ter inzage gelegd. Bij besluit van 14 september 2011 heeft de minister krachtens artikel 15b, eerste lid, van de Tracéwet het tracébesluit gewijzigd (hierna gezamenlijk: tracébesluit 2011). Het tracébesluit is opnieuw gewijzigd bij besluit van 23 september 2014 (hierna: tracébesluit 2014). Het tracébesluit 2014 is op 1 oktober 2014 bekendgemaakt. De drie tracébesluiten worden hierna ook gezamenlijk aangeduid als: de tracébesluiten.

2.    [appellant] was vanaf 1 november 1990 eigenaar van perceel [locatie] te [plaats], gemeente Gooise Meren. Op het perceel staat een woning met bijgebouwen. [appellant] heeft het perceel inmiddels verkocht.

[appellant] heeft verzocht om compensatie van schade ten gevolge van de tracébesluiten, omdat hierdoor volgens hem de waarde van zijn perceel is gedaald en hij tijdens de uitvoering veel overlast heeft ervaren waardoor zijn woongenot werd aangetast.

De besluiten van de minister

3.    De minister heeft de aanvraag aangemerkt als een aanvraag om nadeelcompensatie als bedoeld in artikel 22 van de Tracéwet. Hij heeft de aanvraag behandeld overeenkomstig de Beleidsregel Nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014, nu de Beleidsregel Nadeelcompensatie en Infrastructuur 2019 (hierna: de beleidsregel). De minister heeft een commissie als bedoeld in artikel 15 van de beleidsregel ingesteld en mr. dr. O.M. Te Rijdt benoemd als enig lid van de commissie. Te Rijdt heeft zich laten bijstaan door taxateur P. Beudeker. De minister heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 1 mei 2018 een door Te Rijdt opgesteld advies van 19 februari 2018 ten grondslag gelegd. In dat deskundigenadvies is het volgende vermeld.

Te Rijdt heeft voor schade ten gevolge van tracébesluit 2011 de datum 30 maart 2011 als peildatum gehanteerd. Hij heeft voor schade ten gevolge van tracébesluit 2014 de datum 1 oktober 2014 als peildatum gehanteerd.

Te Rijdt heeft het tracébesluit 2011 vergeleken met het bestemmingsplan "Landelijk gebied 1993" en het wegaanpassingsbesluit "Wisselbaan A1 Diemen-Muiderberg en spitsstrook A1/A6 Muiderberg - Almere Stad West Oostbaan" van 27 augustus 2009 (hierna: het wegaanpassingsbesluit). Ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk gebied 1993" waren de gronden waarop de huidige A1 met busbaan is gerealiseerd voorheen gedeeltelijk bestemd voor "Verkeersdoeleinden" en gedeeltelijk voor "Agrarisch gebied". Op grond van de verkeersbestemming mocht ter plaatse een snelweg bestaande uit twee keer vier rijstroken met een wisselstrook en een middenberm worden gerealiseerd. Op de gronden met de agrarische bestemming was geen weg toegestaan. Op grond van het wegaanpassingsbesluit mocht ter plaatse een tweede wisselstrook worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan "Landelijk gebied 1993" stond verder een spoorbrug over de A1 met een hoogte van 10 m toe. Ingevolge het tracébesluit 2011 is ter hoogte van het perceel van [appellant] verbreding van de A1 van vier naar zes rijstroken toegestaan, kunnen twee busbanen worden aangelegd, kan de aanwezige wisselstrook worden verbreed, kan een geluidsscherm aflopend van 10 m naar 2 m hoog worden gerealiseerd en kan de aanwezige spoorbrug over de A1 worden aangepast aan de verbreding van de snelweg en de nieuwe busbanen. Ten gevolge van het tracébesluit 2011 neemt de afstand tussen de A1 (inclusief de busbaan) en de woning van [appellant] af van voorheen 190 m naar nu 175 m.

Te Rijdt heeft het tracébesluit 2014 vergeleken met het bestemmingsplan "Landelijk gebied Muiden". Ingevolge dat bestemmingsplan was de oude spoorbrug bestemd als "Verkeer - Spoor". Op grond van deze bestemming was ter plaatse een spoorbrug van maximaal 50 m hoog toegestaan. Ingevolge het tracébesluit 2014 mag ter plaatse een spoorbrug van 60 m hoog worden gerealiseerd. De ligging van de spoorbrug is niet gewijzigd. Het tracébesluit 2014 staat dus op dezelfde locatie een 10 m hogere spoorbrug toe.

Op grond van deze twee planologische vergelijkingen en het taxatierapport van Beudeker komt Te Rijdt tot de conclusie dat [appellant] geen planologisch nadeel lijdt ten gevolge van de tracébesluiten. Daarbij is onder meer van belang dat de verbreding van de A1 en verhoging van de spoorbrug niet heeft geleid tot een toename van de geluidsbelasting of verslechtering van de luchtkwaliteit op het perceel van [appellant].

Te Rijdt is ook ingegaan op het verzoek om vergoeding van tijdelijke schade, bestaande uit gederfd woongenot, ten gevolge van de uitvoering van de tracébesluiten. Op basis van informatie van Rijkswaterstaat over de tijdstippen en duur van hindergevoelige werkzaamheden is Te Rijdt tot de conclusie gekomen dat [appellant] ten gevolge van de realisering van de tracébesluiten nadeel heeft geleden. Te Rijdt heeft de hoogte van de tijdelijke schade bepaald op een bedrag van € 30.300,00. Te Rijdt heeft het voorts redelijk geacht dat van de tijdelijke schade een bedrag van € 14.400,00 voor rekening van [appellant] blijft. Hij heeft geadviseerd aan [appellant] een bedrag van € 15.900,00 toe te kennen als nadeelcompensatie voor tijdelijke schade. Dit bedrag is nadien verhoogd tot een bedrag van € 26.600,00.

Het beroep

4.    [appellant] voert in beroep gronden aan over de taxatie van de waarde van zijn perceel en over het normaal maatschappelijk risico. Deze beroepsgronden betreffen de tegemoetkoming in planschade. Hij voert geen gronden aan over de toegekende nadeelcompensatie voor tijdelijke schade door de uitvoering van de werkzaamheden aan de A1 en de spoorbrug.

Maatstaf

5.    Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat [appellant] over het advies heeft aangevoerd.

Behandeling van de beroepsgronden

6.    [appellant] betoogt dat de minister ten onrechte niet is afgegaan op de taxaties die hij in de procedure heeft ingebracht. [appellant] verwijst naar de taxatie van L. de Goederen van 3 november 2017 en de taxatie van B.M. Treep van 15 mei 2017, die hij in de bezwaarfase heeft ingediend. Deze taxateurs hebben de waarde van het perceel van [appellant] onder het oude planologische regime getaxeerd op € 517.700,00 onderscheidenlijk € 510.000,00. Beudeker heeft de waarde van het perceel per 30 maart 2011 ruim 15% lager getaxeerd, op een bedrag van € 433.635,00. [appellant] voert aan dat de minister ten onrechte geen motivering heeft gegeven voor dit grote verschil.

6.1.    Beudeker heeft in zijn taxatierapport van 20 juli 2017 op pagina 7 vermeld dat hij bij het bepalen van de schade is uitgegaan van het deskundigenrapport van Te Rijdt. Hij is bij zijn taxaties uitgegaan van de daarin vermelde maximale planologische mogelijkheden van de oude en de nieuwe planologische regimes en de daarin vermelde schadefactoren. Hij heeft de waarde van perceel [locatie] bepaald per de datum 1 oktober 2014 en per de datum 30 maart 2011, omdat beide data in het deskundigenrapport van Te Rijdt zijn vermeld als peildata. De waarde per 30 maart 2011 is afgeleid van de getaxeerde waarde per 1 oktober 2014. In het taxatierapport is, voor zover hier van belang, verder het volgende vermeld.

Boven de woning en bijgebouwen op het perceel bevindt zich een hoogspanningsleiding. Gezien de grootte en kwaliteit van de bebouwing op het perceel ligt het voor de hand om het perceel bij verkoop aan te bieden als bouwkavel. Volgens Beudeker heeft het perceel zijn hoogste waarde als bouwkavel, omdat de kwaliteit en het volume van de opstallen in relatie tot de grondwaarde het niet rechtvaardigt de bestaande opstallen te handhaven. Beudeker heeft bij zijn taxatie ter referentie gebruik gemaakt van zes vergelijkbare bouwkavels in de regio die in het laatste kwartaal van 2013 of in 2014 zijn verkocht. Bij de beschrijving van deze bouwkavels in het taxatierapport zijn de verschillen met perceel [locatie] vermeld. Hij heeft verder in aanmerking genomen dat vanuit de woning geen direct uitzicht bestaat op de nieuwe spoorbrug, omdat dat uitzicht door bijgebouwen op het perceel is geblokkeerd. Volgens het taxatierapport bedraagt de waarde van het perceel van [appellant] per peildatum 30 maart 2011 zowel onder het oude als onder het nieuwe planologische regime € 433.635,00.

6.2.    Volgens het taxatierapport van De Goederen is dat rapport opgesteld voor het bepalen van de marktwaarde van het perceel en de daarop staande woning per de opnamedatum 3 november 2017 en per 1 januari 2011 ten behoeve van de ‘regeling specifieke uitkering aankoop woningen onder een hoogspanningsverbinding’. De Goederen is er bij de taxatie vanuit gegaan dat de woning op het perceel niet meer zal worden bewoond en is daarom uitgegaan van de grondwaarde van het perceel. De Goederen heeft de grondwaarde per 3 november 2017 getaxeerd op € 525.000,00 en per 1 januari 2011 op € 519.00,00.

Volgens het taxatierapport van Treep heeft hij de waarde van het perceel met woning per 1 januari 2011 getaxeerd op € 510.000,00 en per 11 april 2017 op € 500.000,00.

Te Rijdt heeft de rapporten van De Goederen en Treep voor een reactie voorgelegd aan Beudeker en zijn reactie in het deskundigenadvies vermeld. Volgens het deskundigenadvies heeft Beudeker in deze rapporten geen aanleiding gezien om zijn taxaties aan te passen.

6.3.    Beudeker is - als hiervoor vermeld - bij zijn taxatie uitgegaan van het deskundigenrapport van Te Rijdt. Hij heeft terecht aangegeven dat de taxatierapporten van De Goederen en Treep niet zijn opgesteld voor een planschadetaxatie, maar voor een ander doel. Uit de rapporten blijkt ook niet dat de daarin vermelde taxaties zijn gebaseerd op de maximale mogelijkheden van de planologische regimes in deze zaak. De beide taxateurs hebben voorts hun taxaties verricht tegen andere data dan de peildatum 30 maart 2011.

Gezien het voorgaande heeft [appellant] met de rapporten van De Goederen en Treep geen aanknopingspunten gegeven voor twijfel aan de juistheid van het deskundigenadvies van Te Rijdt en het taxatierapport van Beudeker. De minister hoefde de verschillen tussen enerzijds de taxaties van De Goederen en Treep en anderzijds de taxaties van Beudeker van perceel [locatie] niet nader te motiveren.

6.4.    Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Uit het voorgaande volgt dat de minister het verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade terecht heeft afgewezen, omdat [appellant] door de tracébesluiten geen planschade lijdt. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over het normaal maatschappelijk risico behoeft daarom geen bespreking.

Slotsom

8.    Het beroep is ongegrond. Het besluit van de minister van 12 maart 2019 blijft in stand.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021

507.