Uitspraak 202002512/1/R1


Volledige tekst

202002512/1/R1.
Datum uitspraak: 24 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2020 in zaak nr. 19/4060 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2017 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een achteraanbouw van drie bouwlagen en drie dakterrassen aan de achterzijde van het gebouw aan de [locatie] in Amsterdam (hierna: het gebouw).

Bij besluit van 18 juni 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 maart 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.H. Schoorl, advocaat in Amsterdam, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M. Jobst, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij besluit van 2 februari 2015 heeft het college aan [appellant] een omgevingsvergunning verleend voor het vernieuwen van de fundering van het gebouw. Een achteraanbouw was onderdeel van dit gebouw. Bij de uitvoering van de werkzaamheden aan de fundering is de achteraanbouw verwijderd, omdat deze volgens [appellant] zwak en onvoldoende stabiel bleek te zijn. Vervolgens heeft [appellant] op 12 mei 2017 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vernieuwen van de achteraanbouw. Op de bij de aanvraag behorende tekening zijn ook drie dakterrassen ingetekend aan de achterzijde van het gebouw.

2.    Aan zijn besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Groot Waterloo" (hierna: het bestemmingsplan). De vervanging van de achteraanbouw vindt plaats op gronden met de bestemming "Tuin". Op grond van de planvoorschriften zijn gebouwen uitsluitend toegestaan ter plaatse waar op de plankaart de aanduiding "Te handhaven bebouwing in geval van restauratie/verbetering (hb)" voorkomt, zodat gebouwen die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen worden gehandhaafd en in zijn geheel mogen worden vernieuwd, maar niet mogen worden vergroot. De aanbouw voldoet hier volgens het college niet aan. Verder laat het bestemmingsplan geen dakterrassen toe. Het plan kent voor het bouwplan alleen voor dakterrassen een afwijkingsmogelijkheid, niet op andere punten van strijdigheid met het plan. Het college is niet bereid medewerking te verlenen aan afwijking van de bepalingen van het bestemmingsplan wat betreft dakterrassen, omdat de gehele aanbouw volgens het college in strijd is met het bestemmingsplan en hiervoor geen omgevingsvergunning wordt verleend. Volgens het college wordt de eerder aangewezen achteraanbouw vergroot en voorzien van dakterrassen. Er bestaan stedenbouwkundige bezwaren tegen de afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van de voorgestelde vergroting. Bovendien leidt de voorgenomen bebouwing binnen de bestemming "Tuin" volgens het college tot onaanvaardbare verdichting van het binnenterrein.

Hoger beroep

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college hem in de gelegenheid had moeten stellen de aanvraag om omgevingsvergunning aan te passen, zodat de omvang van de achteraanbouw wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke omvang van de achteraanbouw die is verwijderd en de dakterrassen uit de aanvraag worden gehaald.

3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is het college gerechtigd en in bepaalde gevallen zelfs verplicht om de indiener van een bouwaanvraag in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag zo te wijzigen of aan te vullen dat geconstateerde beletselen voor het verlenen van de vergunning worden weggenomen. De Afdeling verwijst bij wijze van voorbeeld naar haar uitspraak van 9 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:34. Daarbij zal het moeten gaan om wijzigingen van ondergeschikte aard, waarvoor volgens vaste rechtspraak van de Afdeling geen nieuwe bouwaanvraag is vereist. De vraag of zich een wijziging van ondergeschikte aard voordoet, moet per concreet geval worden beantwoord. Indien de wijziging van de oorspronkelijke aanvraag zo ingrijpend is dat redelijkerwijs niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken, moet daarvoor een nieuwe aanvraag worden ingediend.

3.2.    Op de bij de aanvraag behorende tekening "bestaande situatie" zijn drie bouwlagen ingetekend. Op deze tekening is ook een achteraanbouw ingetekend. Uit de foto’s met het onderschrift "Datum onbekend, [locatie]" en "Vroegere situatie [locatie]" blijkt dat de achteraanbouw in het verleden ongeveer de helft van de breedte van de achtergevel besloeg. Op de bij de aanvraag behorende tekening "nieuwe situatie" zijn drie bouwlagen en drie dakterrassen ingetekend. De achteraanbouw loopt volgens deze tekening over de hele breedte van de achtergevel. Gelet hierop zal de achteraanbouw dus veel breder worden dan de ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden aan de fundering aanwezige en verwijderde achteraanbouw.

Gelet op wat hiervoor is overwogen en het verhandelde ter zitting zouden in een gewijzigde bouwplan ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan de drie dakterrassen vervallen en zou de achteraanbouw de helft van de breedte van de achtergevel beslaan. Naar het oordeel van de Afdeling zijn deze wijzigingen van wezenlijke invloed op de ruimtelijke en stedenbouwkundige uitstraling van het pand. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het hier niet gaat om wijzigingen van ondergeschikte aard. De verwijzing van [appellant] naar de vergunning uit 2015, maakt dit niet anders. Dat, zoals [appellant] ter zitting heeft aangeven, constructieberekeningen zijn gemaakt op grond van de aanbouw betekent daarmee niet dat de wijzigingen van ondergeschikte aard zijn. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank daarom terecht geoordeeld dat het college [appellant] niet in de gelegenheid hoefde te stellen het bouwplan aan te passen.

Het betoog faalt.

Conclusie

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021

191-877.