Uitspraak 202004015/1/R1


Volledige tekst

202004015/1/R1.
Datum uitspraak: 24 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Amersfoort,

en

het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2020 (hierna: het aanwijzingsbesluit) heeft het college de Evenaar, containerlocatie 33590 (hierna: de locatie), aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s).

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2021, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A. van Kippersluis en P. Wieman, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] bewoont een appartement op het adres [locatie] te Amersfoort. De aangewezen locatie voor twee ORAC’s bevindt zich voor de oostelijke entree van het appartementencomplex. De containers zijn al geplaatst. De naast deze ORAC’s gerealiseerde papier- en kartoncontainer maakt geen onderdeel uit van het aanwijzingsbesluit.

[appellant] kan zich niet verenigen met het besluit, omdat hij niet betrokken is geweest bij de procedure tot het aanwijzen van de locatie. Ook acht hij de aangewezen locatie niet geschikt en meent hij dat er alternatieve locaties zijn die geschikter zijn om te worden aangewezen.

Beoordelingskader

2.    Bij de keuze van een locatie voor ORAC’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2506), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van ORAC’s beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt de Afdeling eerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.    Bij het aanwijzen van de locaties voor de afvalcontainers hanteert het college onder meer de volgende in het Uitwerkingsplan nieuwe afvalinzameling 2017 tot 2020 opgenomen plaatsingscriteria:

- de brengafstand bedraagt niet meer dan 150 meter;

- alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden mag hiervan worden afgeweken;

- aansluiting van circa 100 huishoudens per ondergronds verzamelsysteem voor restafval;

- draagvlak onder de gebruikers;

- bereikbaarheid locatie voor het ledigingsvoertuig;

- aanwezigheid van de ondergrondse infrastructuur vormt geen belemmering;

- verkeerskundig veilige situatie bij het laden/lossen;

- beheersbaarheid van de locatie in de openbare ruimte;

- de locatie past esthetisch in de omgeving;

- de locaties worden rolstoeltoegankelijk gemaakt.

Voorbereidingsprocedure

4.    [appellant] betoogt dat de procedure die heeft geleid tot het aanwijzingsbesluit onzorgvuldig is verlopen, omdat hij niet betrokken is geweest bij het aanwijzen van de locatie voor de ORAC’s. Hij wijst in het bijzonder erop dat de ORAC’s al waren geplaatst met het opleveren van het appartementencomplex in juni 2018 voordat het aanwijzingsbesluit werd genomen.

4.1.    Het aanwijzingsbesluit is met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voorbereid. Niet is gebleken dat het college niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in die afdeling. Zo is het ontwerp van het locatieplan voor 147 ORAC’s op 132 locaties, waaronder de in geding zijnde locatie, ter inzage gelegd en er is aan een ieder gelegenheid geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen over het ontwerp. Het voorafgaand aan die fase specifiek bieden van inspraak en plegen van overleg met omwonenden maakt geen deel uit van deze procedure. Dat niet met omwonenden is gesproken over de specifieke locatie, heeft geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het aanwijzingsbesluit, omdat wel de gelegenheid is geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen, hetgeen [appellant] ook heeft gedaan. Overigens heeft het college blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting wel inloopbijeenkomsten voor bewoners georganiseerd.

Het is niet rechtmatig om een ORAC te plaatsen terwijl daarvoor nog geen aanwijzingsbesluit is genomen. In deze procedure staat echter niet de feitelijke plaatsing van de ORAC's ter beoordeling, maar het besluit dat het college daarvoor achteraf heeft genomen. De enkele omstandigheid dat de ORAC's al waren geplaatst voordat het besluit was genomen, maakt niet dat ook dit besluit onrechtmatig is. De Afdeling acht in dat verband van belang dat het college ter zitting heeft verklaard dat als de locatie waar de ORAC's waren geplaatst niet aan de plaatsingscriteria zou hebben voldaan, het college de locatie zou hebben heroverwogen. De Afdeling ziet geen grond om aan de juistheid van die verklaring te twijfelen.

Het betoog faalt.

Geschiktheid van de locatie

5.    [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid tot de aanwijzing van de locatie heeft kunnen komen voor de plaatsing van de ORAC’s. Hij voert aan dat de ORAC’s zeer dichtbij de ingang van het appartementencomplex komen te staan en deze situering zal leiden tot problemen met het beheer van de ruimte voor de entree. Ook heeft hij aangevoerd dat de aanwezigheid van de ORAC’s tot verkeersonveilige situaties leidt bij het ledigen ervan, omdat de ledigingswagen de weg blokkeert. Verder stelt hij dat de ORAC’s tot overlast in de vorm van zwerfafval zullen leiden en dat daarmee ongedierte wordt aangetrokken. De vrees voor zwerfafval is volgens hem terecht, omdat sinds de ORAC’s zijn geplaatst regelmatig naast of nabij de container zwerfafval is geplaatst. Ter onderbouwing heeft hij foto’s genomen en overgelegd. Tot slot heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat de ORAC’s esthetisch in de omgeving passen, zo stelt [appellant].

5.1.    Het college heeft toegelicht dat de geringe omvang van de containers maakt dat het zicht in de openbare ruimte niet wordt beperkt. Ook heeft het college toegelicht dat de ORAC’s, gelet op de afmetingen, vorm en kleurstellingen ervan, passend zijn binnen het straatbeeld van de Evenaar, zodat de containers esthetisch in de omgeving passen. Het college wijst erop dat het bovengrondse deel van de ORAC’s gering van omvang is en een hoogte van 1,03 m heeft. Verder blijft het trottoir en de entree van het appartementencomplex goed toegankelijk en is sprake van een beheersbare locatie in de openbare ruimte, aldus het college. De ORAC’s zijn bewust dicht bij de entree geplaatst, zodat de bewoners van het appartementencomplex nabij hun woningen hun afval kunnen deponeren. De kans op overlast wordt hiermee volgens het college juist verminderd. Over de verkeersveiligheid heeft het college toegelicht dat het ledigen van de ORAC’s, waardoor de openbare weg (deels) wordt geblokkeerd hooguit enkele minuten zal duren en de omgeving van de locatie voor het verkeer overzichtelijk en veilig is.

5.2.    Gelet op deze toelichting heeft het college deugdelijk gemotiveerd waarom de locatie geschikt is. Duidelijk is dat de ruimte voor de entree van het appartementencomplex door de ORAC’s en het verkeer in de Evenaar bij het ledigen ervan in enige mate worden beperkt. Dit betekent echter niet dat daarom het aanwijzingsbesluit onrechtmatig is. Het verkeerd aanbieden van afval en het eventueel daarmee gepaard gaande zwerfafval, betreft een kwestie van handhaving. Dat [appellant] onderbouwd met foto’s naar voren heeft gebracht dat regelmatig zwerfafval is waargenomen, maakt dit niet anders. De stelling dat de ORAC’s op de locatie vanwege de esthetiek onwenselijk zijn, is niet voldoende voor de stelling dat het college niet in redelijkheid het aanwijzingsbesluit heeft kunnen nemen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd biedt gelet op het voorgaande dan ook geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bij het aanwijzingsbesluit aangewezen locatie geschikt is.

Het betoog faalt.

Alternatieve locatie

6.    [appellant] betoogt dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen, omdat een geschikte alternatieve locatie voorhanden is. Hij wijst op de locatie aan de overzijde van de Evenaar ten opzichte van de locatie ter plaatse van de bestaande fietsenstalling.

6.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de alternatieve locatie niet geschikt is vanwege de aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen aldaar. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft het college kaartmateriaal overgelegd. Verder is de ruimte op de alternatieve locatie beperkt, zodat het plaatsen van ORAC’s ten koste zou gaan van naastgelegen parkeerplaatsen. Ook dient er in dat geval een nieuwe locatie voor de fietsenstalling te worden gezocht.

6.2.    De Afdeling ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van hetgeen het college met betrekking tot de geschiktheid van de aangedragen alternatieve locatie naar voren heeft gebracht. Gelet op de gegeven toelichting, en in aanmerking genomen de plaatsingscriteria, bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college de door [appellant] voorgestelde alternatieve locatie in redelijkheid geschikter had moeten achten dan de aangewezen locatie.

Het betoog faalt.

7.    Eerst ter zitting heeft [appellant] betoogd dat de plaats voor ORAC’s die is aangewezen voor de bewoners van het naastgelegen appartementencomplex ten zuiden van de locatie, een geschikt alternatief is. Dit is zodanig laat, dat het college daardoor is belemmerd hierop adequaat te reageren. Dit betoog wordt daarom wegens strijd met de goede procesorde buiten inhoudelijke bespreking gelaten.

Conclusie

8.    Het beroep is ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Sparreboom

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021

195-890.