Uitspraak 201906697/1/R2


Volledige tekst

201906697/1/R2.
Datum uitspraak:17 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellante sub 1A], gevestigd te Maria Hoop, gemeente Echt-Susteren, [appellant sub 1B] en [appellante sub 1C], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2.    Restaurant-Hotel Hof van Herstal B.V., en [appellant sub 2A], gevestigd respectievelijk wonend te Echt, gemeente Echt-Susteren,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Echt-Susteren,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Abdij Lilbosch/LIVAR - Experience Centre" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], Hof van Herstal en [appellant sub 2A] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2020, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Eussen, rechtsbijstandverlener te Nunhem, en de raad, vertegenwoordigd door drs. O.G.W. Meuwissen en mr. B.M.C.N. Hardy-Cox, zijn verschenen.

Voorts zijn Cisterciënserabdij Lilbosch, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door [gemachtigde B], en Holding Sus-Scrofa B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde C], bijgestaan door [gemachtigde D], als partijen gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    De Abdij Lilbosch wil volgens de plantoelichting haar veehouderijactiviteiten rondom het Limburgse kloostervarken (Livar-varken) op een passende wijze laten bestemmen, deze activiteiten uitbreiden en hieraan een totaalconcept rondom het Livar-varken verbinden. Op de locatie van een voormalige manege aan de Zandweg 10 nabij het abdijcomplex zal hiertoe een zogeheten "Livar Experience Centre" (hierna: LEC) worden gerealiseerd. Daar worden de varkenshouderijactiviteiten gecombineerd met een bezoekerscentrum, vleesatelier en een slachterij.

In het plan is aan de locatie Zandweg 10 te Maria Hoop de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden" toegekend. Binnen deze bestemming zijn aan een deel van de gronden, onder meer, de aanduidingen "intensieve veehouderij" en "specifieke vorm van agrarisch met waarden - livar experience" toegekend.

Verder zijn in het plan aan de gronden van de Abdij Lilbosch aan de Pepinusbrug 6 te Echt de bestemming "Maatschappelijk" en de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden", met, onder meer, de aanduiding "intensieve veehouderij", toegekend. In het plan zijn de twee locaties gekoppeld door de figuur "relatie".

[appellant sub 1] is gevestigd en wonend aan de [locatie 1]. Volgens haar voorziet het plan ten onrechte in de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij. Zij vreest voor aantasting van haar woon- en leefklimaat.

[appellant sub 2A] woont aan de [locatie 2] en exploiteert het restaurant-hotel Hof van Herstal, dat is gevestigd aan de Pepinusbrug 8. [appellant sub 2A] en Hof van Herstal vrezen voor een toename van stikstofdepositie en geuroverlast ter plaatse van het restaurant-hotel.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroep Hof van Herstal en [appellant sub 2A]

3.    Hof van Herstal en [appellant sub 2A] betogen dat de natuurvergunning die is verleend op grond van de Wet natuurbescherming ten onrechte is ingepast in het voorliggende plan, omdat de natuurvergunning is verleend op basis van het Programma Aanpak Stikstof. Verder is bij verlening van de natuurvergunning voor de berekening van de toename van de stikstofdepositie alleen rekening gehouden met het inpandig houden van varkens, terwijl livar varkens juist buiten worden gehouden.

Daarnaast betogen Hof van Herstal en [appellant sub 2A] dat een nulmeting wat betreft geur had moeten worden verricht ter plaatse van de woning van [appellant sub 2A]en ter plaatse van het restaurant-hotel, gevolgd door een meting zodra het LEC in bedrijf is. De te verwachten geurbelasting van 0,5 odour unit wordt niet onderbouwd.

Ook vrezen Hof van Herstal en [appellant sub 2A] voor overlast door vliegen door de aanwezigheid van de varkenshouderij.

3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een inhoudelijke behandeling van de beroepsgrond over stikstof, aangezien het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied zich op ongeveer 7,5 km van de woning van [appellant sub 2A] en het restaurant-hotel Hof van Herstal bevindt.

De raad stelt dat het LEC zich op meer dan 1000 m van Hof van Herstal en de woning van [appellant sub 2A] bevindt. Uit onder andere de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4498, blijkt volgens de raad dat op een afstand van 660 m of meer geen relevante geur-, geluid-, of stofhinder van een inrichting wordt ondervonden.

De raad stelt zich ook op het standpunt dat, gezien de grote afstand tussen het LEC en Hof van Herstal, niet kan worden gezegd dat eventuele overlast van vliegen veroorzaakt zal worden door de bedrijfsactiviteiten van het LEC. Daarnaast maakt een milieu-hygiënische toets onderdeel uit van een omgevingsvergunningprocedure en kunnen in een omgevingsvergunning voorschriften worden opgenomen die betrekking hebben op bronnen van vliegen, zoals mest- en voeropslag.

3.2.    Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. De afstand tussen de gronden van [appellant sub 2A] en Hof van Herstal en het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is ruim 7,5 km, zodat dit geen onderdeel vormt van hun directe woon- en leefomgeving. Dat betekent dat de op de Wnb betrekking hebbende beroepsgronden op grond van artikel 8:69a Awb niet kunnen leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling laat deze beroepsgronden dan ook buiten beschouwing.

3.3.    Wat betreft het betoog over de noodzaak van een nulmeting voor geur, stelt de Afdeling voorop dat [appellant sub 2A] op meer dan 1 km van het LEC woont en dat Hof van Herstal op meer dan 1 km van het LEC is gesitueerd.

Het "Geuronderzoek" van 3 juli 2018, uitgevoerd door bureau Aelmans, ligt ten grondslag aan het plan. Uit het geuronderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de afstandsnormen en geurnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij. [appellant sub 2A] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het geuronderzoek zodanig onjuist, dan wel onvolledig is dat de raad zich daar niet op mocht baseren bij het bepalen van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant sub 2A] en het verblijfsklimaat ter plaatse van het restaurant-hotel Hof van Herstal. Gelet hierop en gezien de afstand van de woning en het restaurant-hotel tot aan het LEC ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van het restaurant-hotel Hof van Herstal en de woning van [appellant sub 2A] sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat, dan wel woon- en leefklimaat.

Voor zover Hof van Herstal en [appellant sub 2A] vrezen voor overlast van vliegen als gevolg van het LEC overweegt de Afdeling dat het belang van [appellant sub 2A] en het belang van het restaurant-hotel bij het voorkomen van overlast door vliegen voldoende is meegewogen door de raad en dat de raad zich, gelet op de afstand, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verblijfsklimaat ter plaatse van het restaurant-hotel en het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2A] niet onaanvaardbaar zullen worden aangetast door overlast van vliegen vanwege het LEC. Hierbij heeft de raad ook kunnen betrekken dat in de omgevingsvergunningprocedure bepalingen over milieu-hygiënische aspecten, zoals mest- en voeropslag, zullen worden opgenomen.

Het betoog faalt.

Beroep [appellant sub 1]

4.    [appellant sub 1] betoogt dat de functieaanduiding "intensieve veehouderij" op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden- Natuur- en landschapswaarden" behorende bij de Abdij Lilbosch aan de Pepinusbrug 6 in strijd is met artikel 2.11.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (hierna: de Omgevingsverordening). Volgens [appellant sub 1] voorziet het plan ter plaatse in de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij als bedoeld in de Omgevingsverordening, omdat aan de gronden een agrarische bestemming en een aanduiding voor intensieve veehouderij zijn toegekend, terwijl deze gronden in het vorige bestemmingsplan de bestemming "Maatschappelijk" hadden. Omdat deze gronden buiten het als ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij aangewezen gebied liggen, is de nieuwvestiging in strijd met artikel 2.11.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening.

[appellant sub 1] stelt dat het standpunt van de raad, dat enkel een omissie uit het verleden wordt hersteld omdat feitelijk al langere tijd sprake is van een intensieve veehouderij, onverlet laat dat de bestemming in strijd is met de Omgevingsverordening.

Ook betoogt [appellant sub 1] dat de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2734, waarop het standpunt van de raad is gebaseerd dat het plan niet voorziet in de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij, hier niet op gaat.

[appellant sub 1] betoogt dat, nu sprake is van nieuwvestiging van een intensieve veehouderij op de gronden van de Abdij Lilbosch aan de Pepinusbrug 6, ook geen sprake kan zijn van een in de Omgevingsverordening toegelaten uitbreiding van deze intensieve veehouderij aan de Zandweg 10, zoals de raad stelt.

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van nieuwvestiging in strijd met de Omgevingsverordening.

Als gevolg van het adequaat herbestemmen van een bestaande varkenshouderij ter plaatse van het abdijcomplex is volgens de raad met dit bestemmingsplan sprake van een reeds bestemde intensieve veehouderij in de zin van de Omgevingsverordening, die kan worden uitgebreid.

Het betreft volgens de raad een van oudsher bestaande varkenshouderij die deel uitmaakt van de abdij. De agrarische activiteiten waren in het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1982 voorzien van een adequate agrarische bestemming. In twee opvolgende bestemmingsplannen zijn de betreffende agrarische activiteiten per abuis onder het overgangsrecht gebracht. Met dit bestemmingsplan wordt dat hersteld. Uit de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2734, volgt volgens de raad dat het gebruik van het perceel voor een intensieve veehouderij onder het overgangsrecht van het in die zaak geldende bestemmingsplan viel. Als gevolg hiervan was er volgens de Afdeling in die zaak geen sprake van een planologische nieuwvestiging. Die casus is vergelijkbaar met de situatie bij de Abdij, aldus de raad. Het gebruik van de gronden door de Abdij voor intensieve veehouderij bestond feitelijk al en is reeds verschillende malen onder het overgangsrecht gebracht. Er is daarmee geen sprake van nieuwvestiging in de zin van de Omgevingsverordening, aldus de raad.

Het rechtmatig aanwezig zijn van de agrarische activiteiten blijkt volgens de raad ook uit het feit dat in januari 2016 nog een omgevingsvergunning is verleend voor het kunnen gebruiken van een veldschuur als scharrelstal voor vleesvarkens. Verder is er nog een vergunning verleend op grond van de Wnb en zijn er vergunningen verleend voor de herbouw van een stal en dak.

Op de gronden aan de Zandweg 10 is evenmin sprake van nieuwvestiging, aldus de raad. De bestaande intensieve veehouderij bij de Abdij Lilbosch mag immers onder voorwaarden worden uitgebreid, zoals blijkt uit artikel 2.11.2, tweede lid, van de Omgevingsverordening. De betreffende bouwvlakken zijn gekoppeld met de aanduiding "relatie". De gronden aan de Zandweg 10 liggen niet in het extensiveringsgebied, waardoor vergroting van een bouwvlak voor een intensieve veehouderij is toegestaan.

4.2.    Artikel 2.11.1, aanhef en onder a en b, van de Omgevingsverordening luidt:

"In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. intensieve veehouderij: het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuiken, vleeskalveren, stieren voor roodvleesproductie, geiten, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen, of parelhoenders;

b. nieuwvestiging van intensieve veehouderij: vestiging van een intensieve veehouderij op een nieuw agrarisch bouwvlak of op een bestaand agrarisch bouwvlak waar nog geen intensieve veehouderij is gevestigd;"

Artikel 2.11.2, eerste en tweede lid, luidt:

"1. Een ruimtelijk plan voorziet niet in de nieuwvestiging van intensieve veehouderij buiten een op de kaarten behorende bij deze verordening als ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij aangewezen gebied.

2. Een ruimtelijk plan voorziet niet in de vergroting van een bouwvlak van intensieve veehouderij binnen een op de kaarten behorende bij deze verordening als extensiveringsgebied intensieve veehouderij aangewezen gebied."

4.3.    Anders dan de raad, is de Afdeling van oordeel dat het plan voorziet in nieuwvestiging van een intensieve veehouderij, als bedoeld in de Omgevingsverordening. Dat sprake zou zijn van een feitelijk bestaande veehouderij bij een abdij waarvoor in het verleden vergunningen zijn verleend, zoals de raad stelt, doet hier niet aan af. Uit de tekst van de Omgevingsverordening blijkt immers niet dat voor de uitleg van het begrip nieuwvestiging betekenis toekomt aan de feitelijke of de in het verleden vergunde situatie. Dat, zoals ter zitting door Cisterciënserabdij Lilbosch is toegelicht, een varkenshouderij van oudsher geacht moet worden deel uit te maken van de bestemming voor een zelfvoorzienende abdij, leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten dat niet elke abdij beschikt over een varkenshouderij zoals hier aan de orde, kunnen agrarische activiteiten alleen deel uitmaken van de bestemming voor het perceel als dit uit de bestemmingsomschrijving blijkt. Dat was onder de maatschappelijke bestemming in het voorheen geldende bestemmingsplan niet het geval.

Over het standpunt van de raad dat het gebruik van de gronden voor een intensieve veehouderij onder het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingplan viel en daarom geen sprake is van nieuwvestiging, overweegt de Afdeling als volgt. Daargelaten of dit gebruik in het verleden ongewijzigd is voortgezet en overeenkomt met het in het plan toegelaten gebruik, betekent deze enkele omstandigheid niet dat het nu voorliggende plan geen nieuwvestiging mogelijk maakt als bedoeld in de Omgevingsverordening. Voor zover de raad voor zijn standpunt verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2734 kan hij daarin niet worden gevolgd. In die zaak was de Groningse provinciale verordening aan de orde waarin, anders dan in dit geval, geen definitie van het begrip "nieuwvestiging" was opgenomen. De Afdeling heeft in die zaak daarom aansluiting gezocht bij het wel in deze verordening gedefinieerde begrip "bestaand gebruik" en daaruit afgeleid dat nieuwvestiging in de Groningse provinciale verordening moest worden begrepen als het planologisch mogelijk maken van een intensieve veehouderij, welke niet was toegestaan op grond van het voorgaande planologische regime. De Afdeling oordeelde in die uitspraak dat geen sprake was van nieuwvestiging als bedoeld in de Groningse verordening, omdat de betreffende intensieve veehouderij op grond van het voorgaande planologische regime, te weten het gebruiksovergangsrecht, al was toegestaan. In de Omgevingsverordening is het begrip "nieuwvestiging" echter wel gedefinieerd en ontbreekt een uitzondering voor het bestaand gebruik. In zoverre zijn de door de raad aangehaalde uitspraak van de Afdeling en het voorliggende geval niet vergelijkbaar.

Gelet op de tekst van artikel 2.11.1, aanhef en onder b, van de Omgevingsverordening is sprake van nieuwvestiging als, voor zover hier relevant, in een bestemmingsplan een nieuw agrarisch bouwvlak wordt opgenomen waarmee een intensieve veehouderij mogelijk wordt gemaakt. Dat ook bedoeld is de Omgevingsverordening van toepassing te laten zijn op wijzigingen in planologische zin, blijkt ook uit paragraaf 2.1 van de toelichting bij de Omgevingsverordening, waarin staat dat de verordening van toepassing is als het ruimtelijke plan betrekking heeft op een verandering van een bestemming waarmee andere activiteiten mogelijk worden gemaakt.

In het vorige bestemmingsplan "Buitengebied" hadden de gronden aan de Pepinusbrug 6 de bestemming "Maatschappelijk" en de gronden aan de Zandweg 10 de bestemming "Sport" en de nadere bestemming "Manege". In het voorliggende plan hebben beide percelen onder meer de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden" en de functieaanduiding "intensieve veehouderij" gekregen. Er is in het voorliggende plan voor deze gronden een nieuw en gekoppeld agrarisch bouwvlak opgenomen waarmee op die gronden een intensieve veehouderij mogelijk wordt gemaakt. Gelet hierop voorziet het plan naar het oordeel van de Afdeling ter plaatse van de gronden aan de Pepinusbrug 6 en de Zandweg 10 in de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij, als bedoeld in artikel 2.11.1, aanhef en onder b van de Omgevingsverordening. Omdat het plangebied buiten een op de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening als ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij aangewezen gebied ligt, is het plandeel met het agrarisch bouwvlak voor intensieve veehouderij voor de Pepinusbrug 6 en het daaraan gekoppelde agrarisch bouwvlak voor intensieve veehouderij aan de Zandweg 10 in strijd met artikel 2.11.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening.

Het enkele feit dat het college van gedeputeerde staten van Limburg niet heeft geageerd tegen het plan laat onverlet dat het plan in strijd is met de Omgevingsverordening.

Het betoog slaagt.

Overige beroepsgronden

5.    Nu de bestreden plandelen in strijd zijn met de Omgevingsverordening behoeven de overige beroepsgronden van [appellant sub 1] over de agrarische en daarmee samenhangende activiteiten geen bespreking meer.

Conclusie

6.    Het beroep van Hof van Herstal en [appellant sub 2A] is ongegrond.

In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de plandelen met de aanduiding "intensieve veehouderij" voor de gronden aan de Pepinusbrug 6 en de Zandweg 10, is genomen in strijd met artikel 2.11.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening. Nu de bestreden plandelen en het resterende plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" door de voorziene ontwikkeling onlosmakelijk met elkaar samenhangen, ziet de Afdeling aanleiding om het besluit tot vaststelling van het gehele plan te vernietigen. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond, het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

Opdracht

7.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

8.    Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 2A] en Hof van Herstal bestaat geen aanleiding.

De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 1] te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van Restaurant-Hotel Hof van Herstal B.V. en [appellant sub 2A] ongegrond;

II.    verklaart het beroep van [appellante sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellante sub 1C] gegrond;

III.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Echt-Susteren van 6 juni 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Abdij Lilbosch/LIVAR - Experience Centre";

IV.    draagt de raad van de gemeente Echt-Susteren op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V.    veroordeelt de raad van de gemeente Echt-Susteren tot vergoeding van bij [appellante sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellante sub 1C] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI.    gelast dat de raad van de gemeente Echt-Susteren aan [appellante sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellante sub 1C] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2021

429-932.