Uitspraak 202006030/1/R3 en 202006030/2/R3


Volledige tekst

202006030/1/R3 en 202006030/2/R3.
Datum uitspraak: 11 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Emmer-Compascuum, gemeente Emmen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Emmen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Emmer-Compascuum, woningen Kloosterweg" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Fess B.V. heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 februari 2021. [appellanten], bij monde van [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door F. de Jong en B. Bruins, hebben via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Fess B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], is ter zitting verschenen en als partij gehoord.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Toepassing van artikel 8:86 van de Awb

1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De voorzieningenrechter stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Inleiding

3.    Het bestemmingsplan maakt de realisatie van twee vrijstaande woningen mogelijk op het voormalige kloosterterrein aan de Kloosterweg in Emmer-Compascuum. Omdat het kloosterterrein deels voor andere doeleinden wordt gebruikt, is er een kleinere ruimtevraag op het kloosterterrein en kan het plangebied, bestaande uit een braakliggend grasveld, voor de realisatie van twee vrijstaande woningen worden benut, zo staat in de plantoelichting.

4.    [appellanten] wonen recht tegenover het plangebied aan de Kloosterweg. Zij hebben op dit moment nog vrij uitzicht op een stuk onbebouwde grond met volgens hen historische waarde. Zij achten het plan te kolossaal en kunnen zich daarmee, gezien onder meer de effecten op hun woon- en leefomgeving, niet verenigen.

Procedureel

5.    [appellanten] betogen dat zij onvoldoende bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Pas toen de plannen al in een vergevorderd stadium waren, zijn zij op de wettelijk voorgeschreven wijze in kennis gesteld van het plan. Het had volgens hen op de weg van de gemeente gelegen om omwonenden eerder te betrekken bij de planvoorbereiding.

5.1.    Begin 2020 heeft een ontwerp voor het bestemmingsplan ter inzage gelegen. Onder meer [appellanten] hebben hierover een zienswijze naar voren gebracht. Naast het bieden van een mogelijkheid voor het naar voren brengen van zienswijzen, bestond er voor het gemeentebestuur geen andere wettelijke verplichting om voorafgaand aan de planvaststelling met omwonenden over het plan in overleg te treden. Het bieden van inspraak voorafgaand aan het ontwerpbestemmingsplan maakt namelijk geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak heeft om die reden geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.

Het betoog van [appellanten] dat de gemeente omwonenden eerder had moeten betrekking bij de planvoorbereiding slaagt dan ook niet. Daarbij merkt de voorzieningenrechter ten overvloede nog op dat Fess B.V. ter zitting heeft vermeld dat zij als initiatiefnemer voorafgaand aan de planvoorbereiding overleg met de omwonenden heeft gevoerd door middel van het organiseren van informatieavonden.

Inhoudelijk

- Noodzaak van het plan in het licht van het gemeentelijk woningbouwbeleid

6.    [appellanten] betogen dat op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat het noodzakelijk is om in het plangebied twee imposante vrijstaande woningen te realiseren. In de omgeving zijn volgens hen voldoende andere mogelijkheden voor woningbouw. Daarnaast is het volgens hen onduidelijk hoe het plan zich verhoudt tot het woningbouwbeleid.

6.1.    Het gemeentelijk woningbouwbeleid is onder meer neergelegd in de door de raad vastgestelde Woonvisie 2018-2023 "Thuis in Emmen: snoeien doet bloeien" (hierna: de Woonvisie). In de Woonvisie staat dat er in De Monden, dit is het deel van Emmen waartoe het plangebied behoort, in de periode 2016-2021 ruimte is voor de realisatie van 0 tot 25 nieuwe woningen. [appellanten] hebben geen feitelijke informatie aangedragen waaruit zou blijken dat dit aantal al volledig is benut.

6.2.    Over de locatie en het type nieuwe woningen is in de Woonvisie vermeld dat wordt ingezet op inbreiding en plannen voor herstructurering en transformatie, waarbij de bouwplannen dienen bij te dragen aan een gevarieerd woonmilieu en dienen te passen bij de kwalitatieve woonbehoefte in aanvulling op de bestaande woonvoorraad.

Het bestemmingsplan past volgens de raad in dit beleid, omdat een braakliggend terrein in de kern van het dorp Emmer-Compascuum op een positieve manier wordt ingevuld, waarbij de bebouwing op het kloosterterrein passend kan worden afgerond. Daarbij vermeldt de raad dat wordt bijgedragen aan een gevarieerd woonmilieu door een woonlocatie mogelijk te maken voor kopers die specifiek op zoek zijn naar een locatie met karakter, zoals in dit geval een locatie als onderdeel van een oud kloosterterrein.

6.3.    Gelet op de omstandigheid dat het gaat om een braakliggend stuk grond dat deel uitmaakt van het kloosterterrein in een dorpskern en het gemeentelijk beleid erop is gericht om op een dergelijke inbreidingslocatie, waarbij gezien het karakter van deze locatie wordt bijgedragen aan een gevarieerd woonmilieu, woningbouw mogelijk te maken, acht de voorzieningenrechter de keuze van de raad om ter plaatse medewerking te verlenen aan de bouw van twee woningen in het licht van het gemeentelijk woningbouwbeleid niet onredelijk. De betogen van [appellanten] op dit punt slagen daarom niet.

- Gevolgen van het plan voor de omgeving en de omwonenden

7.    Volgens [appellanten] heeft de raad in zijn belangenafweging ten onrechte de financiële belangen van de ontwikkelaar laten prevaleren en daarbij onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen van het plan voor de omgeving en omwonenden. Daarbij wijzen zij erop dat hun woningen aan de overzijde van het plangebied bestaan uit bungalows met één woonlaag en een plat dak. De nieuwe woningen in het plangebied, waarvoor een bouwhoogte is toegestaan van 9,5 m en met afwijkingsvergunning een bouwhoogte van 10,5 m, zijn volgens hen dusdanig kolossaal dat dit niet past bij de omgeving en bij de beperkte oppervlakte van de nieuwe bouwkavels. Het groene karakter van het plangebied zal volgens hen volledig verloren gaan. Ook zullen zij door de hoge en massieve bouwwijze geen winterzon meer ontvangen bij hun woningen, aldus [appellanten].

Wat betreft de effecten op de omgeving wijzen [appellanten] ook op een nabijgelegen begraafplaats. De nieuwe woningen zullen volgens hen de privacy van de bezoekers van de begraafplaats aantasten.

7.1.    Uit paragraaf 2.2 van de plantoelichting blijkt dat de raad er bewust voor heeft gekozen om in het plangebied wat grotere vrijstaande woningen mogelijk te maken met een bouwhoogte van 9,5 m, welke hoogte met afwijkingsvergunning kan worden verhoogd tot 10,5 m. Hiermee wordt volgens de raad aangesloten bij de van oudsher grote statige gebouwen op het voormalige kloosterterrein, zoals het nabijgelegen voormalige klooster en de nabijgelegen kerk. De aan de overzijde van de weg aanwezige afwijkende bouwtypologie, bestaande uit vrijstaande landhuizen en bungalows met één laag en een kap, zorgt volgens de raad voor een positieve interactie tussen de verschillende zijden van de straat en past bij het intrinsieke karakter van het voormalige kloosterterrein.

7.2.    De voorzieningenrechter acht de keuze van de raad om twee wat grotere vrijstaande woningen mogelijk te maken om zo aansluiting te zoeken bij de imposante bebouwing op het voormalige kloosterterrein en dit kloosterterrein daarmee in het straatbeeld zo veel mogelijk herkenbaar te houden, niet onredelijk. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat het in dit geval gaat om een ruim opgezette straat, waarbij ook aan de zijde van verzoekers reeds verschillende bouwstijlen aanwezig zijn bestaande uit niet alleen bungalows met één bouwlaag en een plat dak, maar ook vrijstaande woningen met twee bouwlagen. Het betreft dus al een divers ruim opgezet gebied, waar de raad twee wat grotere vrijstaande woningen, gezien de ligging op het voormalige kloosterterrein, in redelijkheid ruimtelijk passend heeft kunnen achten. Van relatief kleine kavels is gelet op de oppervlakte van het plangebied van ruim 1.800 m2, naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake.

7.3.    Verder ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding [appellanten] te volgen in hun standpunt dat de nieuwe woningen hun woon- en leefklimaat zodanig zullen aantasten dat de raad van de vaststelling van het plan had moeten afzien. Het uitzicht van [appellanten] zal veranderen, maar de effecten hiervan op het woon- en leefklimaat van [appellanten] heeft de raad in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten. Daarbij wijst de voorzieningenrechter op de ruime opzet van het gebied en de relatief ruime afstand die nog resteert tussen de twee bouwvlaken voor de nieuwe woningen en de voorgevel van de woningen van [appellanten] van ongeveer 30 m.

7.4.    Wat betreft de begraafplaats merkt de voorzieningenrechter tot slot op dat, nog daargelaten of [appellanten] kunnen opkomen voor de belangen van de bezoekers van de begraafplaats, de begraafplaats al gedeeltelijk wordt afgeschermd met bomen. Voor een deel zal wel zicht bestaan vanaf de nieuwe woonkavels op de begraafplaats, maar de raad heeft hierin in redelijkheid geen reden hoeven zien het bestemmingplan niet vast te stellen. Het is namelijk op zichzelf niet ongebruikelijk dat er vanuit een woning zicht bestaat op een begraafplaats.

7.5.    De betogen van [appellanten] over de gevolgen van het plan voor de omgeving en de omwonenden slagen dan ook niet.

Conclusie

8.    Het beroep is ongegrond.

9.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep ongegrond;

II.    wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2021

810.