Uitspraak 202002708/3/A3


Volledige tekst

202002708/3/A3.
Datum beslissing: 9 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:

Intervet International B.V. en Intervet Nederland B.V., handelend onder de naam MSD Animal Health (hierna: MSD), gevestigd te Boxmeer,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 maart 2020 in zaak nr. 19/635 in het geding tussen:

MSD

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Procesverloop

MSD heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 maart 2020 in zaak nr. 19/635.

Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen heeft namens de minister een gedingstuk overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling hiervan kennis zal mogen nemen.

Het betreft een reactie van de minister op het standpunt van MSD.

Overwegingen

1.    [partij] heeft de minister op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verzocht om openbaarmaking van documenten betreffende een diergeneesmiddel waarvoor MSD een handelsvergunning heeft. MSD heeft bezwaar gemaakt tegen openbaarmaking van bepaalde passages in deze documenten. Bij brief van 7 januari 2021 heeft MSD nader toegelicht waarom openbaarmaking van die passages volgens haar achterwege dient te blijven. Bepaalde passages vallen volgens haar niet onder het Wob-verzoek. Openbaarmaking van andere passages moet worden geweigerd op grond van de artikelen 10, eerste lid, aanhef en onder c, en tweede lid, aanhef en onder a en g, van de Wob, aldus MSD. Bij brief van 14 januari 2021 heeft de minister een reactie ingezonden op het standpunt van MSD. De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van deze reactie kennis zal nemen. Ter motivering van dit verzoek heeft de minister aangevoerd dat in de reactie inhoudelijk wordt ingegaan op de informatie die volgens MSD vertrouwelijk dient te blijven. De reactie leent zich er daarom niet voor om in dit stadium van de procedure gedeeld te worden met de Wob-verzoeker, aldus de minister.

2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3.    Zoals de Afdeling in haar overzichtsuitspraak over de toepassing van artikel 8:29 van de Awb van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367, heeft overwogen, is van gewichtige redenen voor beperking van de kennisneming in ieder geval sprake wanneer beperkte kennisneming wordt gevraagd van een stuk waarin informatie is vervat over een of meer documenten waarvan openbaarmaking of de kennisneming het voorwerp van het geschil is. Met een oordeel daarover zou de geheimhoudingskamer immers vooruitlopen op het oordeel van de Afdeling in de bodemprocedure waardoor die procedure door de afwijzing van het verzoek in zoverre zinloos zou worden, aldus de Afdeling in die uitspraak. Dat betekent dat voor zover in een processtuk van een bestuursorgaan wordt toegelicht waarom informatie die voorwerp is van het Wob-verzoek niet of juist wel openbaar gemaakt kan worden, en daarbij inzicht wordt gegeven in informatie die voorwerp van het geschil is, gewichtige redenen beperkte kennisneming rechtvaardigen. Het belang van een eerlijk proces, dat meebrengt dat partijen in beginsel kennis moeten kunnen nemen van alle stukken in het procesdossier en dus ook van de toelichting van het bestuursorgaan waarom informatie niet dan wel juist wel openbaar kan worden gemaakt, brengt mee dat uitsluitend ten aanzien van die onderdelen van het processtuk die inzicht geven in informatie die voorwerp van het geschil is, beperkte kennisneming kan worden toegestaan.

In het één bladzijde omvattende stuk waarop het verzoek om beperking van de kennisneming betrekking heeft reageert de minister eerst op het standpunt van MSD dat bepaalde informatie buiten het Wob-verzoek valt. De Afdeling ziet niet in dat in dit gedeelte van de reactie informatie is vervat waarvan openbaarmaking in de bodemprocedure voorwerp van het geschil is. In zoverre bestaat daarom geen reden voor inwilliging van het verzoek om beperking van de kennisneming. Het tweede deel van de reactie betreft het standpunt van MSD dat zij door openbaarmaking van bepaalde passages onevenredig zal worden benadeeld. De Afdeling heeft vastgesteld dat dit gedeelte van de reactie inderdaad informatie bevat waarvan openbaarmaking in de bodemprocedure voorwerp is van het geschil. Dit geldt echter niet voor dit gedeelte van de reactie in zijn geheel. In zoverre bestaat daarom aanleiding het verzoek om beperking van de kennisneming gedeeltelijk in te willigen. De inwilliging heeft betrekking op een hierna aangeduide zinsnede in de voorlaatste alinea van de reactie en op de laatste zin van de reactie.

4.    De Afdeling bepaalt dat de reactie waarop het verzoek om beperking van de kennisneming betrekking heeft wordt teruggezonden aan de minister. Tevens wordt de minister verzocht een versie van de reactie waarin de gedeelten ten aanzien waarvan het verzoek is ingewilligd, zijn weggelaten, ter voeging in het dossier in te zenden.

5.    Indien de minister geen gehoor geeft aan het hiervoor onder 4 bedoelde verzoek om een geschoonde versie van de reactie toe te sturen, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    willigt het verzoek in wat betreft:

- in de voorlaatste alinea de zinsnede beginnend met "dat het MSD" en eindigend met "bleek.";

- de laatste zin van de reactie beginnend met "De Wob biedt";

II.    wijst het verzoek voor het overige af;

III.    verzoekt de minister binnen veertien dagen na heden een versie van de reactie waarin de onder I genoemde passages zijn weggelaten aan de Afdeling en de andere partijen toe te sturen.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

Het lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Klein
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2021

176.