Uitspraak 202003992/1/R4


Volledige tekst

202003992/1/R4.
Datum uitspraak: 10 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2020 heeft het college zijn beslissing om op 19 mei 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Utrechtse Heuvelrug 2016 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 150,00, voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 30 juni 2020 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2021, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], is verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van onder meer een huisvuilzak die op 19 mei 2020 is aangetroffen naast de ondergrondse container met nummer DR127 aan de Groenhoek in Driebergen-Rijsenburg. Het college is ervan uitgegaan [appellant] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een medicijndoosje met daarop een etiket met zijn naam en adres is aangetroffen.

2.    [appellant] betwist dat hij de huisvuilzak naast de container heeft gezet. Hij voert aan dat slechts vaststaat dat er een medicijndoosje met zijn naam en adres is aangetroffen in een huisvuilzak, maar dat niet onomstotelijk is vastgesteld dat hij die huisvuilzak naast de container heeft gezet. Volgens hem had het college nader onderzoek moeten doen om vast te stellen wie de overtreding had gepleegd.

Volgens [appellant] is de enige mogelijke verklaring voor het aantreffen van het medicijndoosje naast de container, dat iemand anders zijn huisvuilzak uit de container heeft gehaald. Hij voert aan dat het college ten onrechte stelt dat het niet mogelijk is dat iemand anders een huisvuilzak uit de container haalt als die huisvuilzak op juiste wijze is aangeboden. Volgens hem kan het voorkomen dat een huisvuilzak, die op juiste wijze in het lege vak is gedaan, niet naar beneden valt na het sluiten van het deksel van de container. Daarna zou die huisvuilzak weer uit het vak kunnen worden gehaald door een volgende gebruiker van de container, die het deksel opent met het daarvoor benodigde pasje en de huisvuilzak aantreft in het vak. Ter onderbouwing hiervan heeft hij bij zijn beroepschrift foto's van de container gevoegd.

[appellant] voert verder aan dat hij nooit afval naast de container zou plaatsen, omdat hij juist heel erg begaan is met het milieu en hij vanuit zijn woning zicht heeft op de container en zich altijd ergert aan de rommel rond de container. Hij stelt verder dat hij de regels over het juist aanbieden van huisvuil kent en dat hij geregeld anderen daarop aanspreekt.

Bij zijn beroepschrift heeft hij ook een verklaring overgelegd van zijn huishoudelijke hulp, waarin zij verklaart dat zij eind mei heeft gezien dat kinderen een afvalzak uit een volle container haalden, ernaast zetten en hun eigen afvalzak in de container deden en dat zij en [appellant] de kinderen daarop hebben aangesproken.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het daarin aangetroffen medicijndoosje is de huisvuilzak tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Anders dan waar [appellant] van uitgaat, hoeft het college niet onomstotelijk te bewijzen dat hij de huisvuilzak naast de container heeft gezet. Het college hoefde dan ook geen nader onderzoek te doen.

In het besluit op bezwaar van 30 juni 2020 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat als afval op de juiste wijze is aangeboden, het niet mogelijk is dat een ander het weer uit de container haalt. In het verweerschrift heeft het college verder gesteld dat als afval uit de container kan worden gehaald, dat erop wijst dat het afval verkeerd is aangeboden omdat het niet naar beneden is gevallen. Ter zitting is door [appellant] aan de hand van de door hem overgelegde foto's van de container toegelicht dat het deksel bovenop de container met een pasje moet worden geopend en dat daarna het huisvuil op een tweedelige klep in het vak van de container moet worden gezet. Wanneer het deksel bovenop de container wordt gesloten dan zou het huisvuil door de tweedelige klep naar beneden moeten vallen. Het is niet in geschil dat het huisvuil dan niet meer uit de container kan worden gehaald. Gelet op de werking van de container, zoals door [appellant] ter zitting is toegelicht en door het college niet is weersproken, acht de Afdeling het aannemelijk dat het kan voorkomen dat een huisvuilzak op de tweedelige klep blijft liggen na het sluiten van het deksel bovenop de container en dat de volgende gebruiker van de container die huisvuilzak er weer uit zou kunnen halen.

In de Afvalstoffenverordening Utrechtse Heuvelrug 2016 en het Afvalstoffenbesluit Utrechtse Heuvelrug 2016 zijn geen regels gesteld over de wijze waarop de verzamelcontainers voor restafval moeten worden gebruikt. Er zijn dan ook geen regels waaruit volgt dat afval slechts juist is aangeboden als het naar beneden is gevallen in de container. Naar het oordeel van de Afdeling kan het college van de gebruikers van de container niet verwachten dat zij na het sluiten van de klep hun pasje nog een keer aanbieden om te controleren of hun huisvuil naar beneden is gevallen. Gelet hierop heeft het college ten onrechte gesteld dat de omstandigheid dat afval uit de container kon worden gehaald, erop wijst dat dat afval verkeerd was aangeboden. Ook heeft het college zich ten onrechte op het standpunt dat het niet mogelijk is om juist aangeboden huisvuil weer uit de container te halen.

Op de foto's bij het controlerapport bij het besluit van 2 juni 2020 is te zien dat er rondom de container verschillende huisvuilzakken, dozen en andere stukken afval liggen. Uit het controlerapport blijkt niet dat de toezichthouder heeft gecontroleerd of de container vol was of niet functioneerde. Gelet op de grote hoeveelheid afval rondom de container, acht de Afdeling het aannemelijk dat de container op dat moment niet goed functioneerde, waardoor het niet onaannemelijk is dat [appellant] zijn huisvuilzak op juiste wijze in het vak van de container heeft geplaatst, maar dat deze niet naar beneden is gevallen.

Met de verklaring van zijn huishoudelijke hulp heeft [appellant] verder onderbouwd dat het in de praktijk voorkomt dat huisvuil in het vak van de container achterblijft en vervolgens daar weer uit wordt gehaald door een volgende gebruiker die zijn eigen huisvuil kwijt wil in de container.

Op de bij het beroepschrift gevoegde foto's is te zien dat [appellant] vanuit zijn woning vrij zicht heeft op de container die op enkele meters afstand van zijn raam staat. Gelet op zijn uitzicht op de container vlak voor zijn raam is het aannemelijk dat [appellant] hinder ondervindt van afval dat rondom de container ligt.

Gelet op al het voorgaande acht de Afdeling het aannemelijker dat [appellant] de aangetroffen huisvuilzak in het vak van de container heeft geplaatst en dat iemand anders hem er weer uit heeft gehaald, zoals [appellant] stelt, dan dat hij zijn huisvuilzak naast de container heeft gezet vlak voor zijn woning in zijn eigen uitzicht, zoals het college aanneemt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Het college heeft hem dan ook ten onrechte als overtreder aangemerkt in het primaire besluit van 2 juni 2020 en heeft dit primaire besluit ten onrechte niet herroepen bij het besluit op bezwaar van 30 juni 2020.

Het betoog slaagt.

3.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 30 juni 2020 moet worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 2 juni 2020 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit heeft tot gevolg dat als [appellant] het bedrag van € 150,00 al heeft betaald, de gemeente dit bedrag zal moeten terugbetalen.

4.    Het college moet op na te melden wijze worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug van 30 juni 2020, kenmerk 9881;

III.    herroept het besluit van 2 juni 2020, kenmerk U20.04711;

IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 40,88 (zegge: veertig euro en achtentachtig cent);

VI.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,00 (zegge: achtenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021

687.