Uitspraak 202004832/1/R4


Volledige tekst

202004832/1/R4.
Datum uitspraak: 10 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Brunssum,

en

het college van burgemeester en wethouders van Brunssum,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2020 heeft het college zijn beslissing om op 17 februari 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening van de gemeente Brunssum aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 90,00, voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 18 augustus 2020 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2021, waar [appellant] is verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een kartonnen doos met papierafval die op 17 februari 2020 is aangetroffen naast het fietspad het Struweel in Brunssum. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een tot hem herleidbaar poststuk en een medicijndoosje met daarop een etiket met zijn naam en adres zijn aangetroffen.

2.    [appellant] betwist niet dat de doos en het papierafval daarin van hem afkomstig zijn, maar stelt dat hij de doos samen met een andere doos op zaterdagochtend 15 februari 2020 tussen 06:30 en 06:45 uur op juiste wijze ter inzameling heeft aangeboden aan de straat voor zijn woning. Hij vermoedt dat de doos uit de ophaalwagen is gevallen of door iemand anders is meegenomen en achtergelaten aan het Struweel. Ter zitting heeft hij toegelicht dat de doos is aangetroffen aan het begin van het Struweel, op ongeveer 2 m afstand van de weg waarover de ophaalwagen rijdt en precies daar waar die weg een bocht maakt. Volgens hem is het goed mogelijk dat de doos in die bocht opzij van de ophaalwagen is gevallen.

Verder heeft hij toegelicht dat hij zijn papierafval altijd op de maandelijkse ophaaldag voor oud papier aan de straat aanbiedt in dozen die hij van zijn werk heeft. Daarbij heeft hij toegelicht dat hij een grote garage heeft waarin hij de dozen opstapelt tot de volgende ophaaldag.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Het college is in het besluit op bezwaar en in het verweerschrift niet ingegaan op het betoog van [appellant] dat hij de doos op juiste wijze aan de straat voor zijn woning heeft aangeboden op de maandelijkse ophaaldag voor oud papier. In het advies van de bezwaarschriftencommissie staat slechts dat een burger verantwoordelijk is voor het afval en de wijze waarop hij dat aanbiedt en dat het oud papier daarom pas op de inzameldag zelf en niet te vroeg buiten gezet dient te worden.

[appellant] stelt terecht dat zaterdag 15 februari 2020 de ophaaldag voor oud papier in die maand was. Volgens de aanbiedregels van de afvalinzamelaar moet oud papier bij inzameling op zaterdag uiterlijk om 08:00 uur worden aangeboden en mag het niet eerder dan de avond ervoor worden aangeboden. Als [appellant] de doos op die zaterdag tussen 06:30 en 06:45 uur aan de straat heeft gezet, zoals hij stelt, dan heeft hij de doos op juiste wijze aangeboden. De Afdeling acht het aannemelijk dat hij dat heeft gedaan, aangezien hij geen enkele reden had om de doos achter te laten op ruim 100 m afstand van zijn woning, terwijl hij hem aan de straat voor zijn woning op juiste wijze kon aanbieden. Daarbij is van belang dat hij zijn oud papier tot de volgende ophaaldag kan laten staan in zijn garage.

Verder is op de foto's bij het controlerapport bij het besluit van 18 februari 2020 te zien dat de doos geheel is gevuld met papierafval. Dit komt overeen met wat iemand ter inzameling zou aanbieden op een ophaaldag voor oud papier. Ook is op de foto's te zien dat de doos nat is en in één hoek is opengescheurd, dat er bladeren in de doos liggen en dat er papier uit is gevallen dat rondom de doos in de modder ligt. Dit komt overeen met het uiterlijk van een doos die twee nachten buiten heeft gelegen, wat overeenkomt met de verklaring van [appellant] dat hij de doos die op 17 februari 2020 is aangetroffen, al op 15 februari 2020 aan de straat heeft gezet. De verklaring van [appellant] dat hij de doos op juiste wijze ter inzameling heeft aangeboden, wordt dan ook ondersteund door deze foto's.

Gelet op het voorgaande acht de Afdeling het aannemelijker dat [appellant] de doos op zaterdag 15 februari 2020 op juiste wijze aan de straat voor zijn woning heeft aangeboden en dat de doos vervolgens door een ander voorval aan het begin van het Struweel terecht is gekomen, dan dat hij zelf de doos daar heeft achtergelaten. Het college heeft hem dan ook ten onrechte als overtreder aangemerkt in het primaire besluit van 18 februari 2020 en heeft dit besluit ten onrechte niet herroepen bij het besluit op bezwaar van 18 augustus 2020.

Het betoog slaagt.

3.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 18 augustus 2020 moet worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 18 februari 2020 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit heeft tot gevolg dat als [appellant] het bedrag van € 90,00 al heeft betaald, de gemeente dit bedrag zal moeten terugbetalen.

4.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Brunssum van 18 augustus 2020, kenmerk 972005/ 1011969;

III.    herroept het besluit van 18 februari 2020, kenmerk 971251;

IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Brunssum aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,00 (zegge: achtenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021

687.