Uitspraak 201906690/2/A2


Volledige tekst

201906690/2/A2.

Datum uitspraak: 10 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 juli 2019 in zaak nr. 18/6825 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Berkelland.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1541, heeft de Afdeling het college opgedragen binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak en met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, de gebreken in het besluit van 15 november 2018 te herstellen door een nieuw besluit op het door [appellant] gemaakte bezwaar te nemen en dit besluit aan [appellant] en de Afdeling te zenden. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 24 augustus 2020 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

[appellant] heeft een zienswijze ingediend.

Bij brief van 24 november 2020 heeft de Afdeling partijen laten weten dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het college heeft bij het besluit van 1 maart 2018, gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 15 november 2018, een strook, gelegen aan de Nieuwstraat in Eibergen, aangewezen als parkeerplaatsen ten behoeve van twee, in het gezondheidscentrum op de hoek van de Nieuwstraat en de J.W. Hagemanstraat gevestigde, huisartsen. De aangewezen strook werd voorheen gebruikt voor laden en lossen. [appellant] is eigenaar van panden aan de J.W. Hagemanstraat en is het niet eens met dit verkeersbesluit.

Wettelijk kader

2.    Artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) luidt:

"1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

[...]"

Artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer luidt:

"De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen."

Tussenuitspraak

3.    In de tussenuitspraak van 1 juli 2020 heeft de Afdeling geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangen van het verzekeren van de veiligheid op de weg en het beschermen van weggebruikers en passagiers met het aanwijzen van de twee huisartsenparkeerplaatsen gediend zijn. Het college heeft het belang van deze nieuwe parkeerplaatsen terwijl er reeds twee aangewezen parkeerplaatsen voor huisartsen op het eigen terrein van het gezondheidscentrum zijn onvoldoende in zijn besluitvorming meegenomen. De Afdeling heeft daarnaast geoordeeld dat het college in het besluit van 15 november 2018 geen belangenafweging heeft gemaakt met betrekking tot het verdwijnen van de laad- en losplaats. Het verdwijnen van de laad- en losplaats had nadrukkelijk in de aan het besluit van 15 november 2018 ten grondslag liggende belangenafweging moeten worden meegenomen, omdat dit besluit tot gevolg heeft dat de ruimte voor laden en lossen verdwijnt.

De Afdeling heeft het college opgedragen de geconstateerde gebreken te herstellen door in een nieuw besluit op bezwaar alsnog te motiveren waarom de belangen van het verzekeren van de veiligheid op de weg en het beschermen van weggebruikers en passagiers met het aanwijzen van de twee huisartsenparkeerplaatsen gediend zijn, waarbij het college nadrukkelijk in dient te gaan op de reeds aangewezen parkeerplaatsen voor huisartsen op het eigen terrein van het gezondheidscentrum. Het college dient vervolgens het algemene belang bij het aanwijzen van de parkeerplaatsen voor huisartsen af te wegen tegen de gevolgen van het verdwijnen van de laad- en losplek voor [appellant]. Daarbij kan het college betekenis toekennen aan de alternatieve mogelijkheden die er voor laden en lossen in de directe omgeving van het gebouw bestaan.

Nieuw besluit op bezwaar

4.    Bij besluit van 24 augustus 2020 heeft het college het besluit van 15 november 2018 vervangen. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

5.    Het college heeft in het besluit van 24 augustus 2020 toegelicht dat de parkeerplaatsen op het eigen terrein van het gezondheidscentrum tijdelijk zijn, in afwachting van het onherroepelijk worden van het verkeersbesluit, omdat de huisartsen hun praktijk in het gezondheidscentrum al gestart zijn. Verder heeft het college aangegeven dat de huisartsen ongehinderd en snel weg moeten kunnen rijden. Door de voormalige laad- en losplaats te reserveren als parkeerplaats voor de huisartsen is er de verzekering dat bij calamiteiten of spoedgevallen de huisarts te allen tijde weg kan rijden. Bij de tijdelijke parkeerplaatsen op eigen terrein is dit nu niet altijd het geval aangezien deze op het parkeerterrein kort bij de ingang van het gebouw gesitueerd zijn. Daar wordt volgens het college nogal eens dubbel of buiten de vakken geparkeerd. Daardoor is de kans bij drukte volgens het college erg groot dat de huisartsen niet snel weg kunnen rijden en - onbedoeld - de veiligheid van andere (lees:) weggebruikers in gevaar brengen. Verder heeft het college toegelicht dat het laden en lossen grotendeels op het eigen terrein van het gezondheidscentrum geschiedt. Het college heeft ook uitgelegd dat de J.W. Hagemanstraat, op verzoek van de bewoners, recentelijk is heringericht. De straat is veel smaller gemaakt dan voorheen en de trottoirs zijn afgescheiden van de rijbaan door beukenhagen. Het smalle profiel van de rijbaan met daarbij de beukenhagen langs deze rijbaan nodigt niet uit hier te parkeren, maar om het parkeerterrein bij het gebouw te gebruiken. Hierdoor worden volgens het college tevens de bezorgdiensten ontmoedigd om hier stil te gaan staan of laad- of los- activiteiten uit te voeren. Volgens het college zijn de eventuele nadelige gevolgen voor [appellant] van het verdwijnen van de laad- en losplek dermate gering dat het algemene belang dat gediend is bij het aanwijzen van de parkeerplaatsen voor de huisartsen dient te prevaleren.

Zienswijze [appellant]

6.    [appellant] betoogt dat het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek niet is hersteld. Uit het besluit van 24 augustus 2020 wordt volgens [appellant] nog steeds niet duidelijk welk belang met het verkeersbesluit wordt gediend. Het college wijst slechts op het belang van de huisartsen om ongehinderd en snel weg te kunnen rijden. Dit is echter een individueel belang van de huisartsen en geen belang als bedoeld in artikel 2 van de Wvw 1994. Er is geen enkele reden waarom de parkeerplaatsen op eigen terrein niet permanent kunnen worden gehandhaafd. Van een niet optimaal gebruik door blokkade van niet juist geparkeerde voertuigen op het terrein van het gezondheidscentrum is [appellant] niet gebleken. De huisartsen blijven deze parkeerplaatsen volgens [appellant] ook gebruiken, ondanks het aanwijzen en realiseren van de parkeerplaatsen langs de Nieuwstraat. Niet inzichtelijk is overigens waarom geen handhavende maatregelen zouden kunnen worden genomen om de parkeerplaatsen op eigen terrein ongehinderd te gebruiken, mocht dit al een probleem zijn. Van een verkeersonveilige situatie die zou moeten worden opgelost is geen sprake.

Nu niet duidelijk is welk belang met het verkeersbesluit wordt gediend kan volgens [appellant] geen deugdelijke belangenafweging worden uitgevoerd. Het is immers niet duidelijk waartegen [appellant]s belangen worden afgewogen. Het college stelt verder volgens [appellant] ten onrechte dat het laden en lossen geheel op eigen terrein van het gezondheidscentrum plaats vindt. Juist de in het herstelbesluit van 24 augustus 2020 beschreven herinrichting van de J.W. Hagemanstraat door versmalling van het profiel en plaatsing van de beukenhagen draagt bij aan een onoverzichtelijke en verkeersonveilige situatie bij laden en lossen op de openbare weg. Het in- en uitrijden van het perceel (per auto en fiets) wordt bemoeilijkt en de verkeersveiligheid alsmede de gebruiksmogelijkheden, de verhuurbaarheid en de waarde van zijn pand worden aangetast, aldus [appellant].

Beoordeling

7.    Zoals de Afdeling in de tussenuitspraak van 1 juli 2020 heeft overwogen, komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

7.1.    Deze procedure ziet op de aanwijzing van twee parkeerplaatsen aan de Nieuwstraat en niet op de herinrichting van de J.W. Hagemanstraat. De gevolgen van deze herinrichting voor [appellant] zoals hij deze in zijn zienswijze heeft beschreven, blijven daarom hier buiten beschouwing.

7.2.    De Afdeling is van oordeel dat het college in het nieuwe besluit op bezwaar van 24 augustus 2020 toereikend heeft gemotiveerd waarom de belangen van het verzekeren van de veiligheid op de weg en het beschermen van weggebruikers en passagiers met het aanwijzen van de twee huisartsenparkeerplaatsen gediend zijn. De huisartsen moeten bij calamiteiten of spoedgevallen te allen tijde weg kunnen rijden. Het college heeft er hierbij van uit kunnen gaan dat dit bij de tijdelijke parkeerplaatsen op eigen terrein niet altijd het geval is, omdat deze op het parkeerterrein kort bij de ingang van het gebouw zijn gesitueerd en daar dubbel of buiten de vakken wordt geparkeerd. Hierdoor bestaat bij drukte de kans dat de huisartsen niet snel weg kunnen rijden en - onbedoeld - de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar brengen. Het belang van de huisartsen om ongehinderd en snel weg te kunnen rijden is, anders dan [appellant] stelt, niet slechts een individueel belang. Wanneer de huisartsen bij calamiteiten of spoedgevallen snel moeten wegrijden, zou de veiligheid van andere weggebruikers en passagiers, bij drukte op het bij het gezondheidscentrum behorende parkeerterrein, in gevaar kunnen worden gebracht. Dat de huisartsen deze parkeerplaatsen volgens [appellant] blijven gebruiken, ondanks het aanwijzen en realiseren van de parkeerplaatsen langs de Nieuwstraat, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Zoals het college in het besluit van 24 augustus 2020 heeft toegelicht, worden deze parkeerplaatsen tijdelijk gebruikt, in afwachting van het onherroepelijk worden van het verkeersbesluit.

7.3.    De Afdeling stelt vast dat het college in het nieuwe besluit van 24 augustus 2020 het verdwijnen van de laad- en losplaats nadrukkelijk heeft meegewogen. De Afdeling volgt het college in zijn standpunt dat de eventuele nadelige gevolgen van het verdwijnen van de laad- en losplek voor [appellant] dermate gering zijn dat het algemene belang dat gediend is bij het aanwijzen van de parkeerplaatsen voor huisartsen dient te prevaleren. Zoals het college in het besluit van 24 augustus 2020 uiteen heeft gezet, geschiedt het laden en lossen grotendeels op eigen terrein. Voor zover het laden en lossen niet op eigen terrein plaatsvindt, wat zoals de Afdeling in de tussenuitspraak van 1 juli 2020 heeft overwogen en zoals [appellant] terecht stelt, in ieder geval incidenteel het geval is, zijn de gevolgen daarvan voor [appellant] niet onevenredig.

7.4.    Het betoog van [appellant] slaagt dus niet.

Slotsom

8.    Uit de tussenuitspraak volgt dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient met uitzondering van de beslissing over de proceskosten en het griffierecht te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van 15 november 2018 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 3:4, eerste lid, en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen.

9.    Het college heeft de in de tussenuitspraak vastgestelde gebreken met het besluit van 24 augustus 2020 hersteld. Het beroep tegen dat besluit is ongegrond.

10.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 juli 2019 in zaak nr. 18/6825 met uitzondering van de beslissing over de proceskosten en het griffierecht;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Berkelland van 15 november 2018;

V.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Berkelland aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 259,00 (zegge: tweehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt;

VI.    verklaart het beroep tegen het besluit van 24 augustus 2020 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021

85-949.