Uitspraak 202003529/1/R4


Volledige tekst

202003529/1/R4.
Datum uitspraak: 10 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2020 heeft het college zijn beslissing om op 16 januari 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 14 mei 2020 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2021, waar alleen het college, vertegenwoordigd door D. Khougiani, is verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 16 januari 2020 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de Den Helderstraat 215 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en haar toenmalige adres op het adreslabel op de doos staan.

2.    [appellante] betwist niet dat de doos van haar afkomstig is, maar stelt dat zij niet degene is geweest die hem naast de ORAC heeft gezet. Zij stelt dat de doos is gebruikt bij de verhuizing van haar dochter en daarna is achtergelaten in de portiek van het appartementengebouw voor een kennis van de dochter die de doos graag wilde hebben. Zij gaat ervan uit dat deze kennis de doos naast de ORAC heeft gezet. Zij stelt dat als zij zelf de doos naast de ORAC zou hebben gezet, zij wel zo slim was geweest om het adreslabel te verwijderen.

Zij wijst er verder op dat zij haar afval altijd scheidt en juist aanbiedt, dat zij waarde hecht aan een schone omgeving en dat zij zwerfvuil in de buurt van haar woning opruimt. Daarom vindt zij het onterecht dat zij een boete van € 126,00 moet betalen voor iets wat zij niet gedaan heeft.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

De overtreder is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt.

2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos onjuist heeft aangeboden. Met haar stelling dat zij de doos heeft achtergelaten voor een kennis en dat diegene de doos vervolgens verkeerd moet hebben aangeboden, heeft zij dat niet aannemelijk gemaakt, omdat zij deze stelling niet met bewijsstukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt. Met haar stelling dat zij het adreslabel zou hebben verwijderd als zij zelf de doos naast de ORAC zou hebben gezet, heeft zij ook niet aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die dat heeft gedaan. Deze verklaring is daarvoor onvoldoende objectief.

Ook als ervan wordt uitgegaan dat [appellante] de doos in de portiek van het appartementengebouw heeft achtergelaten, kan zij als overtreder worden aangemerkt. Door de doos achter te laten in de gemeenschappelijke portiek van het appartementengebouw, die vrij toegankelijk is voor de bewoners van de andere appartementen, heeft [appellante] een situatie doen ontstaan waarin zij er rekening mee moest houden dat de doos door een ander zou worden meegenomen en verkeerd ter inzameling zou worden aangeboden. Als dat is gebeurd, dan kan dat aan haar worden toegerekend en kan zij verantwoordelijk worden gehouden voor de overtreding.

Gelet op het voorgaande heeft het college [appellante] terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

2.3.    Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."

2.4.    Het bedrag van € 126,00 dat het college voor rekening van [appellante] heeft gebracht, is geen boete maar een gedeelte van de kosten die het college heeft gemaakt voor het verwijderen van de doos. Doordat de doos verkeerd is aangeboden, heeft het college die kosten moeten maken. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft het college [appellante] terecht als overtreder aangemerkt. De door haar gestelde omstandigheden dat zij haar afval altijd scheidt en juist aanbiedt, dat zij waarde hecht aan een schone omgeving en dat zij zwerfvuil in de buurt van haar woning opruimt, maken niet dat deze daadwerkelijk door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor haar rekening behoren te komen.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021

687.