Uitspraak 202005240/1/R4


Volledige tekst

202005240/1/R4.
Datum uitspraak: 10 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2020 heeft het college zijn beslissing om op 26 mei 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 8 september 2020 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2021, waar alleen het college, vertegenwoordigd door D. Khougiani, is verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 26 mei 2020 is aangetroffen naast een ondergrondse container ter hoogte van de De Genestetlaan 132 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.

2.    [appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt dat hij niet degene is geweest die de doos naast de container heeft gezet. Hij stelt dat hij de doos, met daarin oude schoenen van zijn kind, heeft gedoneerd aan [vadercentrum]. [vadercentrum] is gevestigd in het gebouw direct achter de ondergrondse containers en exploiteert daar een weggeefwinkel. [appellant] gaat ervan uit dat degene die de schoenen heeft gekregen, de doos naast de container heeft gezet.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Met zijn enkele stelling dat hij de doos, met daarin een paar schoenen, heeft gedoneerd aan [vadercentrum], heeft hij dat niet aannemelijk gemaakt, omdat hij deze stelling niet met bewijsstukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt. Het college heeft hem dan ook terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021

687.