Uitspraak 202001185/1/R4


Volledige tekst

202001185/1/R4.
Datum uitspraak: 10 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

Provinciale staten van Gelderland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2019 hebben provinciale staten het inpassingsplan "verlegging N825" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2021, waar Provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. J.A.E. Ross, ing. S. Hermsen en drs. E.J.M.W. Waterval, zijn verschenen. [appellant] heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1.    Het inpassingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het verleggen en aanpassen van het kruispunt van de N825 met de Goorseweg in de gemeente Lochem. De aanleiding voor dit inpassingsplan vormt een trajectaanpak van de provincie Gelderland. Tegelijkertijd is de provincie Gelderland ook bezig geweest met een inpassingsplan ten aanzien van de aangrenzende N346 Schakel A1-Achterhoek (Lochem-Goor). Provinciale staten tracht hiermee een goede regionale verbinding tussen beide wegen te realiseren. Verder wordt beoogd de doorstroming van verkeer en de verkeersveiligheid te verbeteren.

2.    De woning van [appellant] is gelegen aan de [locatie] in Lochem. Het traject van deze weg valt deels samen met de N825. [appellant] ervaart geluidsoverlast van het verkeer op de Nettelhorsterweg.

Wijze van toetsen

3.    Bij de vaststelling van een inpassingsplan moeten provinciale staten bestemmingen aanwijzen en regels geven die provinciale staten uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achten. Provinciale staten hebben daarbij beleidsruimte en moeten de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Omvang van het geding

4.    [appellant] betoogt dat zijn woning door de gemeente ten onrechte niet als saneringswoning is aangemerkt.

4.1.    In de onderhavige procedure is het inpassingsplan aan de orde. De Afdeling constateert dat de vraag of de woning van [appellant] moet worden aangemerkt als saneringswoning geen rol speelt bij de besluitvorming rondom de vaststelling van het inpassingsplan. Daarmee ziet dit betoog op een aspect dat buiten de omvang van het geding valt. Dit betekent dat dit betoog in deze uitspraak niet zal worden beoordeeld.

Wel merkt de Afdeling ten overvloede op dat de gemeente inmiddels de woning van [appellant] als saneringswoning beschouwt en de woning van [appellant] op een saneringslijst heeft geplaatst.

Saneringswerkzaamheden

5.    Ter zitting heeft [appellant] betoogd dat slechts aan de aanpassing van de N825 kan worden begonnen nadat de saneringswerkzaamheden aan zijn woning zijn verricht. Hiertoe voert [appellant] aan dat als niet met deze werkzaamheden zal worden gewacht dan tot nadat zijn woning gesaneerd is, hij geluidsoverlast zal ervaren van de aangepaste N825.

5.1.    De Afdeling stelt voorop dat geen rechtsregel met zich brengt dat met de vaststelling van een inpassingsplan moet worden gewacht tot saneringswerkzaamheden zijn verricht die niet rechtstreeks verband houden met het inpassingsplan. Voor zover het betoog van [appellant] ziet op de feitelijke (toekomstige) uitvoering van het inpassingsplan merkt de Afdeling het volgende op. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. In deze procedure is de vaststelling van het inpassingsplan aan de orde. Overigens hebben Provinciale staten ter zitting aangegeven dat in het kader van de uitvoering van het inpassingsplan wordt nagedacht over innovatieve geluidreducerende oplossingen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021

418-972.