Uitspraak 202100251/2/A3


Volledige tekst

202100251/2/A3.
Datum uitspraak: 28 januari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in afwachting van een uitspraak op het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Weert,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 7 januari 2021 in zaken nrs. 20/3023 en 20/3024 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

de burgemeester van Weert.

Openbare zitting gehouden op 28 januari 2021 om 9:30 uur; voortgezet voor het doen van uitspraak om 15.00.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter

griffier: mr. R. Grimbergen

Verschenen:

[verzoeker], bijgestaan door mr. J.J.H.M. de Crom;

de burgemeester, vertegenwoordigd door W. Gootzen, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 7 januari 2021, verzonden op dezelfde dag, van de rechtbank. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de burgemeester van Weert van 13 oktober 2020, kenmerk 1079301, en het besluit van de burgemeester van Weert van 28 mei 2020, kenmerk 941366;

II.    veroordeelt de burgemeester van Weert tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    gelast dat de burgemeester van Weert aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 270,00 (zegge: tweehonderdzeventig euro) vergoedt.

Gronden:

•    De rechtsvragen die in deze zaak aan de orde zijn, waaronder de vraag of de constatering in de schuur rechtvaardigt dat de woning wordt gesloten, lenen zich niet voor kortsluiting dan wel een voorlopig rechtmatigheidsoordeel;

•    Sinds de ontdekking van het laboratorium als gevolg waarvan de schuur is geëxplodeerd, zijn 13 maanden verstreken;

•    In die zin wordt de doelstelling van de sluiting voor zover deze beoogt een signaal te geven aan het criminele circuit en de buurt dat deze locatie niet langer aan drugs te linken is, minder gediend dan bij een onmiddellijke sluiting het geval zou zijn geweest;

•    Ook is het gevaar van herhaling niet acuut, aangezien de schuur waarin het laboratorium was gevestigd, is geëxplodeerd en nog niet is hersteld;

•    Het belang van verzoeker is dat hij inmiddels permanent de woning bewoont en, naar hij ter zitting heeft verklaard, geen toegang tot andere woonruimte heeft, dat zijn bedrijf slecht loopt en dat bij sluiting van de woning op korte termijn ontbinding van de huur dreigt.

•    Gelet op het voorgaande weegt het belang van de burgemeester bij uitvoering van het besluit op dit moment niet op tegen het belang van verzoeker om in de woning te mogen blijven in afwachting van de hoofdzaak.

w.g. Borman    w.g. Grimbergen
voorzieningenrechter    griffier


581.