Uitspraak 202002499/1/A3


Volledige tekst

202002499/1/A3.
Datum uitspraak: 27 januari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Eygelshoven, gemeente Kerkrade,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 maart 2020 in

zaak nr. 19/1705 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Kerkrade.

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2019 heeft de burgemeester de sluiting van de door [appellant] gehuurde woning op het adres [locatie] in Kerkrade bevolen voor de duur van twintig weken, ingaande op 13 maart 2019 om 09:30 uur.

Bij besluit van 21 mei 2019 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 maart 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2020, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.E.L. Teerling, advocaat te Heerlen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. K. Heijens, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.       Uit de bestuurlijke rapportage van 16 oktober 2018 blijkt dat de politie naar aanleiding van een anonieme melding en een positieve netmeting onderzoek heeft ingesteld naar de aanwezigheid van een hennepplantage en een vuurwapen in de woning van [appellant]. De politie heeft in de woning van [appellant] 69,5 gram softdrugs en een emmer met daarin weegschaaltjes, twee gripzakjes met henneptoppen, plastic boterhamzakjes en hennepresten aangetroffen. Ook heeft de politie in een kamer in de woning attributen aangetroffen die bestemd zijn voor de kweek van hennep, namelijk koolstoffilters, assimilatielampen, armaturen, een schakelbord, gebruikte bloempotten en ongeveer 15 zakken met gebruikte mapito. Er waren geen aanwijzingen dat deze attributen in de woning opgesteld hebben gestaan.

2.1.    De burgemeester heeft vervolgens in overeenstemming met het Damoclesbeleid gemeente Kerkrade 2017 (hierna: het Damoclesbeleid) op grond van artikel 13b van de Opiumwet de woning van [appellant] gesloten voor de duur van twintig weken. Dit besluit heeft de burgemeester in bezwaar gehandhaafd.

Hoger beroep

Bevoegdheid burgemeester

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was tot sluiting van de woning over te gaan.

Hierover voert hij aan dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat de aangetroffen softdrugs in zijn woning, die van geringe omvang was, voor eigen gebruik was. [appellant] stelt onder verwijzing naar de brief van zijn huisarts van 6 februari 2019 dat hij pijnklachten heeft waarvoor hij regelmatig hennep gebruikt. Gelet hierop en op zijn beperkte financiële middelen koopt hij groter in dan gebruikelijk. Daarnaast stelt [appellant] dat hij weegschalen en boterhamzakjes gebruikt om de juiste dosis af te wegen, zodat hij zijn pijn kan verlichten zonder daarbij te zwaar verdoofd te geraken. Ook gebruikt hij de boterhamzakjes om buitenshuis hennep te gebruiken. Volgens [appellant] is het niet gebruikelijk om hennep te verhandelen met behulp van boterhamzakjes. Verder is het niet relevant dat in zijn woning attributen voor hennepteelt zijn aangetroffen, omdat de woning niet om die reden is gesloten, aldus [appellant].

3.1.    Artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet luidt: "De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is."

3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4083, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 g of 5 planten softdrugs (het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is dan vervolgens aan de rechthebbende op de woning om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was.

3.3.    Omdat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in de woning van [appellant] de voor eigen gebruik van softdrugs toegepaste grens van 5 gram overschrijdt, is het uitgangspunt dat de drugs in beginsel bestemd, dan wel mede bestemd worden geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen softdrugs alleen voor eigen gebruik waren. Zoals de burgemeester terecht stelt, is de aangetroffen hoeveelheid van 69,5 gram softdrugs bijna veertien keer de toegepaste grens van 5 gram, wat als een ruime overschrijding moet worden aangemerkt. Daarnaast staat in de brief van de huisarts alleen dat [appellant] bekend is met chronische pijnklachten wegens een ziekte en dat hij wiet gebruikt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat daaruit niet kan worden afgeleid dat [appellant] meer dan gemiddeld hennep gebruikt. Evenmin kan uit die verklaring worden afgeleid hoeveel hennep [appellant] voor zijn pijnklachten gebruikt. Gelet hierop kan [appellant] ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij de aangetroffen weegschalen, boterhamzakjes en gripzakjes gebruikte om voor zichzelf hennep af te wegen en te verpakken, waarbij in het midden wordt gelaten of, zoals [appellant] stelt, boterhamzakjes in het algemeen niet worden gebruikt in de drugshandel. Gelet op het voorgaande was de burgemeester al hierom bevoegd om tot sluiting van de woning van [appellant] over te gaan. De rechtbank heeft dit terecht onderkend.

Het betoog slaagt niet.

Toepassing bevoegdheid

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot sluiting van zijn woning.

4.1.    Hierover voert hij onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, aan dat het ten eerste niet noodzakelijk was om zijn woning te sluiten, omdat slechts een geringe overschrijding van de toegestane gebruikershoeveelheid in de woning is aangetroffen en het om soft- en niet harddrugs gaat, wat minder ernstig is. Ook is recidive niet aan de orde. Verder is er geen bewijs dat in de woning feitelijke handel plaatsvond. Er zijn geen klachten, aangiftes, overlast of loop naar de woning bekend. Daarnaast stelt [appellant] dat de burgemeester ten onrechte veel gewicht heeft toegekend aan de omgeving van de woning. Volgens [appellant] mogen ten eerste de woningen die zijn gesloten nadat de politie softdrugs in zijn eigen woning heeft aangetroffen niet worden meegenomen in de beoordeling. Het is daarnaast oneerlijk dat zijn woning wordt gesloten, omdat in de omgeving ook andere woningen zijn gesloten. Hoewel in de voorgaande jaren incidenten in de buurt van de woning hebben plaatsgevonden, ging het daarbij niet om hennepbezit. Dat enkele incidenten hennepkweek betroffen, houdt volgens [appellant] geen verband met zijn eigen situatie. Bovendien zijn er bij drie door de burgemeester aangehaalde gevallen geen drugs in de woning aangetroffen, aldus [appellant].

4.2.    [appellant] voert in de tweede plaats aan dat sluiting van de woning onevenredig was. Over de verwijtbaarheid stelt hij dat het niet zo is dat hij niets van de aangetroffen softdrugs af wist, maar dat hij zich in ieder geval niet schuldig heeft gemaakt aan drugshandel of deelname aan het criminele circuit. Verder wijst [appellant] erop dat hij door de sluiting van de woning tijdelijk moest verhuizen en daardoor dubbele lasten had. Ook is door de sluiting van zijn woning volgens [appellant] de band met zijn dochter verslechterd en heeft die gebeurtenis een behoorlijke impact op haar gehad, terwijl zij al psychische ondersteuning nodig had. In dat kader heeft [appellant] een brief van de Gz-psycholoog van zijn dochter van 17 december 2018 overgelegd.

- Sluiting noodzakelijk?

4.3.    De burgemeester maakt bij toepassing van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet gebruik van beleidsregels die hij heeft neergelegd in het Damoclesbeleid. Volgens artikel 1, derde lid, en bijlage I van het Damoclesbeleid geeft de burgemeester een schriftelijke waarschuwing bij een eerste overtreding van de Opiumwet ten aanzien van softdrugs. Dat is volgens artikel 4, tweede lid, anders als het aantreffen van softdrugs in een woning naar het oordeel van de burgemeester leidt tot een situatie waarin redelijkerwijs verondersteld mag worden dat de openbare orde en veiligheid c.q. het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woning in kwestie, ernstig in het geding is. In dat geval volgt een sluiting voor de duur van 20 weken.

4.4.    De burgemeester heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefmilieu in de omgeving van de woning ernstig in het geding is op grond van een drietal indicatoren uit artikel 4, derde lid, van het Damoclesbeleid, zodat sluiting van de woning noodzakelijk is.

4.5.    Zoals hierover onder 3.3. is overwogen, vallen de aangetroffen softdrugs in de woning van [appellant] aan te merken als een ruime overschrijding van de toegestane gebruikershoeveelheid. Op grond van het feit dat in de woning attributen zijn aangetroffen die te relateren zijn aan drugshandel, namelijk de weegschalen en de gripzakjes, heeft de burgemeester verder kunnen concluderen dat in de woning feitelijke handel plaatsvond (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148). Ook heeft de burgemeester in zijn beoordeling kunnen betrekken dat de politie de woning van [appellant] heeft doorzocht naar aanleiding van een anonieme melding dat aldaar hennepteelt plaatsvond. De burgemeester heeft daaruit kunnen concluderen dat de woning bekendstaat als een drugspand, waaraan een einde moet worden gemaakt.

4.6.    De burgemeester heeft verder zwaar gewicht mogen toekennen aan het feit dat in de nabije omgeving van de woning in het recente verleden reeds meerdere malen middelen als bedoeld in lijst I en lijst II van de Opiumwet in woningen en lokalen zijn aangetroffen door de politie. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 28 augustus 2019), zal de noodzaak om een woning te sluiten groter zijn als de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke woningen voor bij die woning betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen. De burgemeester heeft deugdelijk gemotiveerd dat het woon- en leefmilieu in de omgeving van de woning van [appellant] kwetsbaar is. Hij heeft naar voren gebracht dat in de gemeente Kerkrade in algemene zin een omvangrijke verdovende middelenproblematiek heerst en dat hij in de periode van 2014 tot en met 2018 tien keer in een straal van 250 meter van de woning van [appellant] het Damoclesbeleid heeft toegepast. Daarvan deden zich drie gevallen voor binnen een periode van drie maanden waarin ook softdrugs in de woning van [appellant] zijn aangetroffen. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat sommige van die gevallen niet in de beoordeling mogen worden meegenomen, omdat sluiting van die woningen plaatsvond nadat de politie softdrugs in zijn woning heeft aangetroffen. De bestuursrechter beoordeelt het besluit op bezwaar naar de feiten zoals die zich ten tijde van dat besluit  voordeden. Dat betekent in dit geval dat de feiten die zich tot het besluit van 21 mei 2019 voordeden in de beoordeling worden betrokken. Dat het verder bij een paar van de door de burgemeester genoemde gevallen ging om hennepkweek en niet om hennepbezit, maakt evenmin dat de burgemeester geen zwaar gewicht heeft kunnen toekennen aan de bescherming van het woon- en leefmilieu. Ook als in een woning hennep wordt gekweekt, mag worden aangenomen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel.

4.7.    Over de door [appellant] naar voren gebrachte omstandigheden, dat het om softdrugs gaat, wat minder ernstig is dan harddrugs, en dat recidive niet aan de orde is, heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze niet opwegen tegen de hiervoor onder 4.5. en 4.6. vermelde omstandigheden. Daarbij is van belang dat op basis van artikel 4, derde lid, van het Damoclesbeleid het niet noodzakelijk is dat alle indicatoren aanwezig zijn (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2092).

- Sluiting evenredig?

4.8.    De burgemeester handelt op grond van artikel 4:84 van de Awb overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.

4.9.    De burgemeester heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sluiting van de woning van [appellant] evenredig was. Dat [appellant] door de sluiting de woning moest verlaten en daardoor dubbele lasten had, is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid die de sluiting onevenredig maakt (vergelijk voormelde uitspraak van 28 augustus 2019). Dat de dochter van [appellant] na het zienswijzegesprek op 7 december 2018 is verhuisd naar haar moeder, is niet zodanig bijzonder dat de burgemeester daarom van sluiting van de woning had moeten afzien. Uit de brief van de psycholoog van de dochter van [appellant] blijkt verder alleen dat zij in behandeling is geweest voor vroegkinderlijke traumatisering en dat de behandeling is beëindigd per december 2018.

4.10.  Gelet op wat onder 4.3. tot en met en 4.9. is overwogen, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot sluiting van de woning van [appellant].

Het betoog slaagt niet.

Slotsom

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2021

689.

BIJLAGE

Opiumwet

Artikel 13b

1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens

artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

[…]

Damoclesbeleid gemeente Kerkrade 2017

Artikel 1 Toepassing art. 13b Opiumwet

1. Indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven of bouwwerken een handelshoeveelheid van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of lijst II (Softdrugs) van de Opiumwet wordt vervaardigd of geteeld, verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is, maakt de burgemeester gebruik van de hem ingevolge art. 13b van de Opiumwet toekomende bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Indien een voornoemd middel wordt aangetroffen op een erf of in een bouwwerk behorende bij een woning of lokaal, dan vindt de toepassing van bestuursdwang tevens plaats ten aanzien van de woning of het lokaal waartoe het erf of bouwwerk naar het oordeel van de burgemeester redelijkerwijs behoort.

2. In afwijking van het in lid 1 bepaalde, vindt toepassing van de in lid 1 genoemde bevoegdheid niet plaats indien:

- er sprake is van een geval als bedoeld in art. 13b, lid 2 van de Opiumwet; of

- het naar het oordeel van de burgemeester aannemelijk is dat de betreffende verdovende middelen een hoeveelheid voor eigen gebruik - en daarmee aldus geen handelshoeveelheid - betreft. Voor wat betreft de betekenis van de termen "hoeveelheid voor eigen gebruik" en "handelshoeveelheid" wordt aansluiting gezocht bij de heersende lijn in de jurisprudentie omtrent dat onderwerp. Een hoeveelheid verdovende middelen die kennelijk bedoeld is c.q. was voor de handel wordt - ongeacht de feitelijke hoeveelheid - te allen tijde gezien als een handelshoeveelheid.

3. Toepassing van de in lid 1 genoemde bevoegdheid vindt, afhankelijk van de vragen of het hard- dan wel sofdrugs en of het een lokaal dan wel woning betreft, plaats conform de in Bijlage I opgenomen Handhavingsmatrix A (harddrugs in/bij lokalen en woningen), B (softdrugs in/bij lokalen) of C (softdrugs in/bij woningen).

[…]

Artikel 4. Bijzondere bepalingen m.b.t. Handhavingsmatrix C

[…]

2. Indien, in geval van een eerste overtreding, het aantreffen van middel als bedoeld in Lijst II van de Opiumwet in een woning naar het oordeel van de burgemeester leidt tot een situatie waarin redelijkerwijs verondersteld mag worden dat de openbare orde en veiligheid c.q. het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woning in kwestie, ernstig in het geding is, dan volgt geen schriftelijke waarschuwing, maar een sluiting voor de duur van 20 weken.

3. Indicatoren die kunnen leiden tot het in lid 2 genoemde oordeel zijn o.a., doch niet uitsluitend:

1. een grote hoeveelheid van de aangetroffen middelen als bedoeld in Lijst II van de Opiumwet;

2. bij de gemeente Kerkrade dan wel politie binnengekomen drugs- en of overlastmeldingen met betrekking tot het adres in kwestie. Hieronder worden mede verstaan MMA-meldingen;

3. het bestaan van toeloop richting het adres in kwestie en/of een concrete handelsindicatie;

4. het bestaan van een (brand)gevaarlijke situatie (bijv. bij een hennepplantage);

5. het feit dat in de nabije omgeving van het pand in kwestie in het recente verleden:

a. reeds middelen als bedoeld in Lijst I of Lijst II in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven zijn aangetroffen; en/of

b. een schriftelijke waarschuwing is gegeven, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1;

6. het feit dat in de betreffende kwestie, naast de vondst van een middel als bedoeld in Lijst II van de Opiumwet, tevens wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie ter plaatse zijn aangetroffen. Dit voor zover het geen wapens betreft waar een verlof, als bedoeld in artikel 28 van de Wet wapens en munitie, voor is verleend of wapens welke kennelijk niet bedoeld zijn om als zodanig gebruikt te worden;

7. het feit dat de woning in kwestie naar het oordeel van de burgemeester in overwegende mate gebruikt wordt voor de productie, distributie en/of handel in verdovende middelen en redelijkerwijs aangenomen mag worden dat de mate van bewoning daar ondergeschikt aan is;

8. overige feiten of omstandigheden op basis waarvan de burgemeester redelijkerwijs mag aannemen dat de openbare orde en veiligheid c.q. een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woning in kwestie in het geding is.

Bijlage I (behorende bij Damoclesbeleid gemeente Kerkrade 2017):