Uitspraak 202006959/1/A2


Volledige tekst

202006959/1/A2.
Datum uitspraak: 21 januari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de Stichting Joodse Kindergemeenschap Cheider (hierna: Cheider), gevestigd te Amsterdam,

verzoekster,

en

de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2020 heeft de minister de bekostiging van de scholen van Cheider met ingang van de maand september 2020 voor drie maanden, met per maand 15% van 1/12e deel van de reguliere bekostiging, opgeschort. Dit komt neer op een bedrag van € 21.118,40 per maand.

Bij besluit van 30 november 2020 heeft de minister de opschorting van de bekostiging van de scholen van Cheider, waartoe is besloten bij besluit van 1 september 2020, omgezet in een inhouding en de bekostiging van die scholen met ingang van de maand december 2020 voor drie maanden, met per maand 15% van 1/12e deel van de reguliere bekostiging, ingehouden.

Tegen deze besluiten heeft Cheider bezwaar gemaakt.

Cheider heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak (hierna: de voorzieningenrechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 januari 2021, waar Cheider, vertegenwoordigd door mr. A.A. de Groot, advocaat te Woerden, en [gemachtigde A], vergezeld door [gemachtigde B] en [gemachtigde C], en de minister, vertegenwoordigd door mr. J. Bootsma, advocaat te Den Haag, vergezeld door drs. R.H. Meijer en J. Westerling, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Cheider is het bevoegd gezag van een in Amsterdam gevestigde basisschool en een school voor voortgezet onderwijs. Bij het besluit van 1 september 2020 heeft de minister de bekostiging van die scholen met ingang van de maand september 2020 voor drie maanden, met per maand 15% van 1/12e deel van de reguliere bekostiging, opgeschort. Volgens de minister zou Cheider niet hebben voldaan aan drie herstelopdrachten van de Inspectie van het Onderwijs, neergelegd in het rapport van 15 mei 2020.

Bij de beschikking van 30 november 2020 is die opschorting door de minister omgezet in een inhouding en is de bekostiging van die scholen met ingang van de maand december 2020 voor drie maanden, met per maand 15% van 1/12e deel van de reguliere bekostiging, ingehouden. De minister heeft daaraan ten grondslag gelegd dat Cheider nog altijd niet heeft voldaan aan twee van de drie herstelopdrachten, neergelegd in voornoemd rapport. Zo moe(s)t Cheider ervoor zorgen dat de kerndoelen 38 en 40, als neergelegd in de bijlage bij het Besluit vernieuwde kerndoelen WPO, gelezen in samenhang met artikel 9, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs, voor leerlingen in het onderwijs volledig aan bod komen. Hetzelfde geldt voor de kerndoelen 29, 34, 35 en 43, als neergelegd in de bijlage bij het Besluit kerndoelen onderbouw VO, gelezen in samenhang met artikel 11b van de Wet op het voortgezet onderwijs. En tot slot moe(s)t Cheider de sociale veiligheid van haar leerlingen borgen.

3.       Cheider heeft de voorzieningenrechter verzocht de besluiten van 1 september 2020 en 30 november 2020 te schorsen. Cheider stelt daarbij een spoedeisend belang te hebben, omdat zij door die besluiten in een actuele financiële noodsituatie is komen te verkeren. De continuïteit van Cheider, als ook de kwaliteit van en continuïteit van haar onderwijs, is in het geding. Ook kunnen (en zullen) de hier aan de orde zijnde besluiten een opmaat zijn naar nieuwe herstelopdrachten en andere (verdergaande) sancties, maatregelen en aanwijzingen. Dit moet, gelet op de onomkeerbare gevolgen daarvan, (ook) voorkomen worden, aldus Cheider.

4.       Voorop moet worden gesteld dat een financieel belang in de regel op zichzelf onvoldoende reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Cheider kan immers financiële compensatie vorderen van de minister, indien de besluiten in de bodemprocedure niet in stand blijven. Een spoedeisend belang kan echter worden aangenomen, indien aannemelijk is dat Cheider in een financiële noodsituatie is of zal komen te verkeren.

De voorzieningenrechter stelt vast dat Cheider, aan de hand van de door haar overgelegde financiële gegevens, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij door de hier aan de orde zijnde besluiten een zodanig groot verlies over 2020 heeft geleden, dat haar bedrijfsvoering in gevaar komt. Dat Cheider door de besluiten van 1 september 2020 en 30 november 2020 op den duur in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren wordt door de minister ook niet betwist. Gelet op het voorgaande, ziet de voorzieningenrechter in dit geval  aanleiding om aan te nemen dat een spoedeisend belang bestaat bij schorsing van die besluiten.

5.       De gronden die Cheider ten grondslag heeft gelegd aan haar verzoek om een voorlopige voorziening gaan over onderwerpen die nader onderzoek vereisen, waarvoor deze procedure zich niet leent. Gelet hierop, en gelet op de complexiteit van de zaak, zal de voorzieningenrechter daarom aan de hand van een belangenafweging bepalen of vooruitlopend op de door de minister te nemen beslissing(en) op bezwaar een voorlopige voorziening getroffen moet worden.

6.       Het belang van Cheider is erin gelegen dat zij wil voorkomen dat er een onomkeerbare situatie ontstaat doordat haar continuïteit in gevaar komt door het wegvallen van de benodigde bekostiging. Daartegenover staat het belang van de minister om, door middel van een effectief handhavingsbeleid, verandering in het gedrag bij een (onderwijs)instellingsbestuur dat één of meer wettelijke voorschriften naar het oordeel van de minister heeft overtreden te bewerkstelligen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van Cheider bij het voorkomen van onomkeerbare gevolgen zwaarder weegt. Aanleiding wordt gezien het verzoek van Cheider toe te wijzen en de hierna te vermelden voorlopige voorziening te treffen.

7.       De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 1 september 2020, met referentie 25404524, en van 30 november 2020, met referentie 26217198, tot 6 weken na de beslissing(en) op bezwaar;

II.       veroordeelt de minister tot vergoeding van bij Cheider in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media aan Cheider het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 354,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Meyer-de Beer, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2021

854.