Uitspraak 201807567/1/R2


Volledige tekst

201807567/1/R2.
Datum uitspraak: 20 januari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Oisterwijk,

en

de raad van de gemeente Haaren (thans: de gemeente Oisterwijk),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening Buitengebied, [locatie 1], Haaren" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2020, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.H. Damen, advocaat te Drunen, bijgestaan door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.A. Pasveer, advocaat te Den Bosch, zijn verschenen.

Voorts is [partij], vertegenwoordigd door A.M. van den Brand, bijgestaan door [gemachtigde B] en mr. M.B. Ph. Geeraedts, advocaten te Den Bosch, als partij gehoord.

De raad en [appellant] hebben na de zitting nadere stukken ingediend.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht voor een tweede maal ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in een eigen planologisch regime voor het perceel aan de [locatie 1]. Het perceel ligt achter het perceel aan de [locatie 2]. In het vorige planologische regime hadden de gronden de bestemming "Agrarisch" en was er een bouwvlak toegekend. Voorts was het perceel planologisch gekoppeld aan het perceel aan de [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5]. In het voorliggende plan behoudt het perceel de bestemming "Agrarisch", maar is er geen bouwvlak toegekend. Er is wel de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - opslag van compost" toegekend.

[appellant] woont aan de [locatie 2] en heeft het perceel aan de [locatie 1] in eigendom. Het perceel wordt gebruikt voor de opslag van compost. Hij kan zich niet met het plan verenigen voor zover hiermee de bestaande bouwwerken niet zijn bestemd en hij geen mogelijkheid meer heeft om de bestaande bouwwerken te vernieuwen en met name te verhogen.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep

3.       [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte artikel 3.2.2, onder b, van de planregels zo heeft vastgesteld dat de bestaande bouwwerken niet langer zijn toegestaan. Daardoor zijn deze bouwwerken onder het overgangsrecht gebracht. Ter zitting heeft Vughts toegelicht dat hij de bestaande bebouwing wil vernieuwen en verhogen. Met het wegvallen van de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan is dit niet meer mogelijk. De regeling om vergunningvrij te bouwen in artikel 2 en artikel 3 bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, biedt onvoldoende mogelijkheden voor de gewenste vernieuwing.

3.1.    Artikel 3.2.2, van de planregels luidt:

"Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a. Er mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen worden opgericht waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 1 m.

Artikel 3.3.1 luidt:

"Afwijking bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 ten behoeve van het bouwen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met inachtneming van de volgende regels:

a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

Artikel 3.3.2 luidt:

"Afwijking overige teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 ten behoeve van het oprichten van boomteelthekken en regenkappen, met inachtneming van de volgende regels:

a. De noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te zijn aangetoond middels een AAB-advies.

b. De hoogte van boomteelthekken mag niet meer bedragen dan 3 m.

c. De hoogte van regenkappen mag niet meer bedragen dan 3 m.

d. Er mag geen sprake zijn van onevenredige effecten op de aanwezige landschapswaarden.

3.2.    De raad heeft toegelicht dat hij bereid is de planregels te wijzigen om hogere bouwwerken mogelijk te maken en heeft daartoe een voorstel gedaan. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit naar het oordeel van de Afdeling in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

Conclusie

4.       In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van artikelen 3.2.2, 3.3.1 en 3.3.2, van de planregels is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Zelf voorzien

5.       Nu niet aannemelijk is dat derden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om, overeenkomstig het verzoek van de raad en [appellant], met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door op de hierna aangegeven wijze de planregels aan te passen en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit tot vaststelling van het plan. Hierbij betrekt de Afdeling het voorstel dat door de raad en [appellant] samen daartoe is gedaan.

De Afdeling zal bepalen dat artikel 3.2.2 van de planregels als volgt komt te luiden:

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 meter. In afwijking daarvan mag verlichting worden aangebracht met een hoogte van maximaal 4 meter.

De Afdeling zal tevens bepalen dat artikel 3.3.1 van de planregels als volgt komt te luiden:

3.3.1 Afwijking bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 5 meter, met inachtneming van de volgende regels:

a. De noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te zijn aangetoond middels een AAB-advies.

b. Er mag geen sprake zijn van onevenredige effecten op de aanwezige landschapswaarden.

Artikel 3, lid 3.3.2 komt te vervallen.

Slotoverwegingen

6.       De uitspraak betekent dat het plan van kracht blijft, onder wijziging van de genoemde onderdelen.

7.       Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

8.       De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van 28 juni 2018 van de raad van de gemeente Haaren (thans: de gemeente Oisterwijk) tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening Buitengebied, [locatie 1], Haaren", voor zover dat ziet op artikelen 3.2.2, 3.3.1 en 3.3.2, van de planregels;

III.      bepaalt dat artikel 3.2.2 van de planregels van het bestemmingsplan "Herziening Buitengebied, [locatie 1], Haaren" als volgt komt te luiden:

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 meter. In afwijking daarvan mag verlichting worden aangebracht met een hoogte van maximaal 4 meter;

bepaalt dat artikel 3.3.1 van de planregels van het bestemmingsplan "Herziening Buitengebied, [locatie 1], Haaren" als volgt komt te luiden:

3.3.1 Afwijking bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 5 meter, met inachtneming van de volgende regels:

a. De noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te zijn aangetoond middels een AAB-advies.

b. Er mag geen sprake zijn van onevenredige effecten op de aanwezige landschapswaarden;

IV.      bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het gedeeltelijk vernietigde besluit als bedoeld onder II;

V.       draagt de raad van de gemeente Oisterwijk op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II en III worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI.      veroordeelt de raad van de gemeente Oisterwijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.     gelast dat de raad van de gemeente Oisterwijk aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, mr. F.D. van Heijningen en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2021

723-932.