Uitspraak 202000377/1/R2


Volledige tekst

202000377/1/R2.
Datum uitspraak: 20 januari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Helvoirt, gemeente Vught,

en

de raad van de gemeente Haaren (thans: de gemeente Vught),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] Helvoirt" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [initiatiefnemers]een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, rechtsbijstandverlener te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door A.J.M. van Son en L.P.H. Freulich, zijn verschenen.

Voorts zijn [initiatiefnemers], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. F.H. Damen, advocaat te Drunen, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet op de gronden met een bedrijfsbestemming aan [locatie 1] in de vormverandering van een bestaand bouwvlak, zodat een machineberging kan worden gerealiseerd. Daarnaast voorziet het plan in de wijziging van de bestemmingsomschrijving ten behoeve van de op het perceel gevestigde bedrijven [initiatiefnemers].

[appellant] woont aan [locatie 2] en verzet zich tegen het plan, omdat met de nieuwe gebruiksfuncties en bebouwing sprake zal zijn van een bedrijf met een industrieel karakter dat volgens hem niet thuishoort in het buitengebied.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

3.       Ter zitting heeft [appellant] zijn beroepsgrond over artikel 7 van de planregels in samenhang met artikel 12.1 van de Verordening Ruimte Noord-Brabant (hierna: de Verordening) ingetrokken.

De Verordening Ruimte Noord-Brabant

4.       [appellant] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 6.10, eerste lid, onder a, van de Verordening. Deze bepaling is van toepassing, omdat in juridisch-planologisch opzicht geen sprake is van uitbreiding van een bestaand bedrijf, maar van (nieuw)vestiging. In het vorige bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2014" was een "agrarisch technisch hulpbedrijf" met als ondergeschikte activiteiten het houden van dieren, het telen van gewassen en statische opslag, toegestaan. In het voorliggende plan wordt met de nieuwe bestemmingsomschrijving ook een "agrarisch verwant bedrijf" toegestaan dat geheel of in overwegende mate ten dienste staat van particulieren en niet-agrarische bedrijven. Hiermee wordt voor het eerst verhuur van werktuigen en personeel toegestaan aan particulieren en niet-agrarische bedrijven. Dit betekent dat in strijd met artikel 6.10 van de Verordening een niet-agrarische functie wordt gevestigd op een bouwperceel dat groter is dan 5000 m2, aldus [appellant].

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan alleen voorziet in de uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie. Op grond van het vorige bestemmingsplan was al een niet-agrarisch bedrijf toegestaan in de vorm van een "agrarisch technisch hulpbedrijf". De betekenis van de aanduiding uit het vorige plan is in het voorliggende plan weliswaar uitgebreid, maar niet wezenlijk gewijzigd. Er wordt dan ook geen ander type niet-agrarisch bedrijf mogelijk gemaakt dan voorheen, aldus de raad. Hierdoor is volgens de raad geen sprake van vestiging, maar van uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie zoals bedoeld in artikel 6.10, tweede en derde lid, van de Verordening.

4.2.    Volgens [initiatiefnemers] was onder het vorige planologische regime al een niet-agrarische functie toegestaan met dezelfde bouw- en gebruiksactiviteiten als in het voorliggende plan. Onder het vorige planologisch regime was ook al dienstverlening aan particulieren of niet-agrarische bedrijven toegestaan. Hiertoe voert [initiatiefnemer] aan dat in het voorheen geldende bestemmingsplan een "agrarisch technisch hulpbedrijf" was toegestaan en uit artikel 1 van de planregels van dat plan volgt dat daaronder mede loon- en grondwerkbedrijven worden begrepen. Uit de definitie van een loon- en grondwerkbedrijf in artikel 1 van de planregels volgt dat een loonwerkbedrijf is gericht op dienstverlening aan derden en agrarische bedrijven. Dat betekent dat onder het vorige planologische regime al dienstverlening aan particulieren en niet-agrarische bedrijven was toegestaan zodat geen sprake is van vestiging van een nieuwe niet-agrarische functie, aldus Schuurmans.

4.3.    Artikel 1.79 van de Verordening luidt:

"ruimtelijke ontwikkeling: bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is;"

Artikel 1.89 luidt:

"uitbreiding: vergroting van een bestaand bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak;"

Artikel 1.95, luidt:

"vestiging: mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling, die op grond van het geldende planologische regime niet is toegelaten, op het bouwvlak van een bestaand bouwperceel;"

Artikel 6.10, eerste lid, aanhef en onder a, tweede en derde lid luidt:

"1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel kan voorzien in een vestiging van een niet-agrarische functie, anders dan bepaald in de artikelen 6.7 tot en met artikel 6.9 mits:

a. de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m2 bedraagt;

2. Een bestemmingsplan kan voorzien in een uitbreiding of wijziging van een bestaande niet-agrarische functie onder overeenkomstige toepassing van de bepalingen in het eerste lid;

3. In afwijking van het eerste lid, onder a, d en i, kan een bestemmingsplan voorzien in een uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:

a. de ontwikkeling in redelijke verhouding staat tot de bestaande omvang en/of bestaande aantallen bezoekers/overnachtingen;

b. overeenkomstige toepassing is gegeven aan artikel 4.6, tweede lid (uitbreiding bedrijven in kern landelijk gebied) indien vestiging van het bedrijf vanwege de aard van de activiteiten op een bedrijventerrein in de rede ligt;

c. de ontwikkeling onder toepassing van artikel 6.1, eerste lid (bescherming groenblauwe mantel), gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;

d. de ontwikkeling in redelijke verhouding staat tot de op grond van artikel 3.1 vereiste zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.

In het voorheen geldende bestemmingplan "Buitengebied herziening 2014" hadden de gronden aan [locatie 1] de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "sb-57".

Artikel 1 van de planregels bij het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2014" luidt:

"agrarisch technisch hulpbedrijf: een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestverwerking. Voorbeelden van agrarisch technische hulpbedrijven zijn: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven;

Loon- en grondwerkbedrijf: een bedrijf in het bijzonder gericht op het verrichten van grondwerkzaamheden ten dienste van derden en op het verrichten van werkzaamheden ten dienste van agrarische bedrijven, een en ander met behulp van zware machines;

agrarisch verwant bedrijf: een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden. Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, paardenpension, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven, volkstuinen;"

Artikel 8.1, aanhef en onder a, luidt:

"De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor: bedrijven zoals aangegeven in de Tabel bedrijven;"

Tabel bedrijven, onder "sb-57", luidt:

"agrarisch technisch hulpbedrijf met als ondergeschikte activiteiten het houden van dieren, telen van gewassen en statische opslag."

Artikel 1.9 van de planregels bij het voorliggende plan luidt: "agrarisch technisch hulpbedrijf: een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestverwerking. Voorbeelden van agrarisch technische hulpbedrijven zijn: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven;"

Artikel 1.10 luidt:

"agrarisch verwant bedrijf: bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking;"

Artikel 5.1, aanhef en onder a, luidt:

"De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor: bedrijven zoals aangegeven in de tabel bedrijven;"

De tabel bedrijven luidt:

"(sb-57) specifieke vorm van bedrijf - 57 [locatie 1] Helvoirt agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf met als ondergeschikte activiteit een machineverhuurbedrijf t.b.v. niet buitengebied gerelateerde diensten"

4.4.    In het vorige plan hadden de gronden aan [locatie 1] de bestemming "Bedrijf" met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf-57". Uit artikel 1 in samenhang gelezen met artikel 8.1, aanhef en onder a, van de planregels bij het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2014" volgt dat onder het vorige planologische regime ter plaatse een agrarisch technisch hulpbedrijf was toegestaan dat was gericht op het verlenen van diensten aan agrarisch bedrijven.

In het voorliggende plan hebben de gronden aan [locatie 1] ook de bestemming "Bedrijf" met functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf-57". Uit artikel 1.9 in samenhang gelezen met artikel 5.1, aanhef en onder a, van de planregels volgt dat ter plaatse een agrarisch technisch hulpbedrijf is toegestaan dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven. Ook is toegestaan een agrarisch verwant bedrijf dat volgens artikel 1.10 van de planregels geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven.

Uit het voorgaande volgt dat het voorliggende plan een bedrijf mogelijk maakt dat naast dienstverlening aan agrarische bedrijven ook gericht is op dienstverlening aan particulieren en niet-agrarische bedrijven. In het vorige plan, zo blijkt uit de planregels, was alleen een bedrijf mogelijk dat is gericht op dienstverlening aan agrarische bedrijven. In zoverre wordt met de opname van een "agrarisch verwant bedrijf" in de bestemmingsomschrijving van het plan een nieuwe planologische gebruiksactiviteit mogelijk gemaakt, die gericht is op dienstverlening aan particulieren en niet-agrarische bedrijven en die onder het vorige planologische regime niet was toegestaan. Daarmee maakt het plan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk, als bedoeld in artikel 1.95 van de Verordening. Gelet hierop is sprake van de vestiging van een niet-agrarische functie op een bouwperceel dat, naar niet in geschil is, groter is dan 5.000 m2. Dat is in strijd met artikel 6.10, eerste lid, van de Verordening.

Dat, naar [initiatiefnemer] stelt, in het voorheen geldende bestemmingsplan onder de bestemming agrarisch technisch hulpbedrijf ook loonwerkbedrijven waren toegestaan, betekent niet dat daarmee ook onder dat plan dienstverlening aan particulieren en niet-agrarische bedrijven mogelijk was. Onder de bestemming agrarisch technisch hulpbedrijf in dat plan was immers uitsluitend een bedrijf toegestaan dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven. De loonwerkbedrijven die daarbij als voorbeeld worden genoemd kunnen dus ook alleen loonwerkbedrijven zijn ten dienste van agrarische bedrijven.

Gelet op het voorgaande kan de raad niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het plan alleen voorziet in de uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie. Voor uitbreiding moet ingevolge artikel 1.89 van de Verordening immers sprake zijn van vergroting van een bestaand bouwperceel of een bestaand bestemmingsvlak, terwijl dit plan voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling binnen het bouwvlak van een bestaand bouwperceel en daarmee in de vestiging van een niet-agrarische functie op dat perceel.

De conclusie is dat het plan in strijd is met artikel 6.10, eerste lid, van de Verordening.

Het enkele feit dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, zoals de raad heeft gesteld, niet heeft geageerd tegen het plan, laat onverlet dat het plan in strijd is met de Verordening.

Het betoog slaagt.

5.       Gelet op het bovenstaande behoeft de beroepsgrond van [appellant], dat de raad zijn belangen in verband met het industriële karakter van het naastgelegen bedrijf onvoldoende heeft meegewogen, geen bespreking.

Conclusie

6.       In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 6.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

Opdracht

7.       Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

8.       De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Haaren (thans: de gemeente Vught) van 14 november 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1] Helvoirt";

III.      draagt de raad van de gemeente Vught op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het  hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV.     veroordeelt de raad van de gemeente Vught tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.      gelast dat de raad van de gemeente Vught aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, mr. P.H.A. Knol en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2021

429-932.