Uitspraak 201906567/1/A3


Volledige tekst

201906567/1/A3.
Datum uitspraak: 20 januari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Oss,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juli 2019 in zaak nr. 19/567 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oss.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2018 heeft het college het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden niet in behandeling genomen.

Bij besluit van 7 januari 2019 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het handhavingsverzoek afgewezen.

Bij uitspraak van 18 juli 2019 heeft de rechtbank:

- het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard,

- vastgesteld dat het college door het niet-tijdig beslissen op het bezwaar een dwangsom van € 160,- heeft verbeurd aan [appellante].

Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2020, waar [appellante], en het college, vertegenwoordigd door S.A.M. Alessie en P. Pielaat, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] woont op het adres [locatie] in Oss. Op 11 mei 2018 heeft zij bij het college een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen auto's die volgens haar in het Seringenhof fout zijn geparkeerd. Er zijn auto's die de doorgang blokkeren en auto's die binnen een afstand van 5 m vanaf een kruising zijn geparkeerd, aldus [appellante].

Bij het besluit van 23 juli 2018 is het verzoek niet in behandeling genomen, omdat het college van mening was dat [appellante] geen belanghebbende was bij het handhavingsverzoek.

Bij het besluit van 7 januari 2019 heeft het college onder overneming van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie  het bezwaar gegrond verklaard en het handhavingsverzoek alsnog inhoudelijk beoordeeld. In het besluit stelt het college dat het Seringenhof aan twee kanten verlaten kan worden. Uit de foto's die [appellante] heeft overgelegd volgt dat het Seringenhof gedeeltelijk geblokkeerd kan zijn. Daaruit volgt niet dat het Seringenhof door fout geparkeerde auto's niet verlaten kan worden. Op grond van die foto's kan niet vastgesteld worden of een verkeersovertreding heeft plaatsgevonden. Of een overtreding heeft plaatsgevonden dient volgens het college door bijzondere opsporingsambtenaren (boa's) ter plaatse te worden vastgesteld. Het college heeft het verzoek daarom afgewezen.

Verzoek om behandeling met gesloten deuren

2.       Ter zitting heeft [appellante] de Afdeling verzocht om de behandeling ter zitting met gesloten deuren te laten plaatsvinden.

2.1.    Artikel 8:62, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "De zitting is openbaar."

Het tweede lid, aanhef en onder c, luidt: "De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting geheel of gedeeltelijk zal plaatshebben met gesloten deuren indien de belangen van minderjarigen of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eisen."

2.2.    Voor een behandeling met gesloten deuren is een situatie vereist waarin de persoonlijke levenssfeer van een of meer partijen bijzondere bescherming verdient. In deze zaak gaat het om vermeend fout parkeren in de woonwijk van [appellante] en een verzoek van [appellante] om daartegen op te treden. In deze zaak zijn behalve het woonadres geen verdere persoonlijke gegevens van [appellante] aan de orde. De enkele niet geconcretiseerde en onderbouwde stelling van [appellante] dat zij repercussies vreest als haar naam en adresgegevens openbaar worden als gevolg van het feit dat de ter zitting aanwezige pers over de zaak zal schrijven, geeft geen grond voor het oordeel dat haar persoonlijke levenssfeer bijzondere bescherming verdient. Gelet hierop wordt het verzoek afgewezen.

Hoger beroep

3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank het college ten onrechte in zijn stelling is gevolgd dat boa's ter plaatse dienen vast te stellen of zich een overtreding voordoet en of handhaving noodzakelijk is. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat op basis van de door [appellante] overgelegde vier foto's, waarvan er twee erg donker zijn, een overtreding niet kan worden vastgesteld. [appellante] stelt dat ter plaatse van het pleintje in het Seringenhof aantoonbaar wordt geparkeerd, terwijl dat niet is toegestaan.

3.1.    Artikel 170 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw) luidt:

"1. Tot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, behoort de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met

a. het belang van de veiligheid op de weg, of

b. het belang van de vrijheid van het verkeer, of

c. het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.

Artikel 3:2 van de Awb luidt: "Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen."

3.2.    Het Seringenhof bestaat uit drie delen. Vanaf de Molenstraat loopt een weg naar een pleintje en vanaf dat pleintje een weg naar de Asterstraat. [appellante] heeft foto's overgelegd van de plaatselijke parkeersituatie ter ondersteuning van haar handhavingsverzoek. Niet gebleken is dat het college ter plaatse onderzoek heeft verricht naar overtredingen naar aanleiding van het handhavingsverzoek. Het college heeft zich bij het nemen van het besluit op het verzoek niet alleen mogen baseren op de foto's van [appellante], omdat die geen compleet beeld geven van de parkeersituatie. Dit klemt temeer nu het college stelt dat het bekend is met de plaatselijke hoge parkeerdruk. Het college had nader onderzoek moeten doen om vast te stellen of zich overtredingen voordeden waartegen met toepassing van artikel 170 van de Wvw dient te worden opgetreden. Nu dat onderzoek niet is verricht, is het besluit van het college om niet handhavend op te treden niet zorgvuldig voorbereid. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Overigens kan het college daarnaast laten nagaan of door boa's ter plaatse parkeerboetes dienen te worden uitgedeeld.

3.3.    Het betoog slaagt.

Slotsom

4.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 januari 2019 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

5.       Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juli 2019 in zaak nr. 19/567, voor zover het beroep ongegrond is verklaard;

III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oss van 7 januari 2019, kenmerk 3517421;

V.      bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Oss te nemen nieuwe besluit op het bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oss aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 429,00 (zegge: vierhonderdnegenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2021

629.