Uitspraak 202002715/1/R4


Volledige tekst

202002715/1/R4.
Datum uitspraak: 20 januari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 maart 2020 in zaak nr. 19/2480 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Soest.

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2019 heeft het college aan Stichting Portaal een omgevingsvergunning verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan tijdelijk gebruiken van een woning als wijkkantoor ten behoeve van een woningbouwvereniging op het perceel van Angerenstraat 28 te Soesterberg.

Bij besluit van 7 juni 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 maart 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2020, waar het college, vertegenwoordigd door P.A. Phielix, is verschenen.

Overwegingen

1.    [appellant] woonde ten tijde van de vergunningverlening op het adres [locatie], boven de woning waarvoor de vergunning is verleend voor het gebruik als wijkkantoor. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het griffierecht niet heeft betaald. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat hij niet voldoet aan de norm voor betalingsonmacht. [appellant] betwist dat.

2.    Het college stelt dat [appellant] geen belang heeft bij een uitspraak op zijn hoger beroep (procesbelang), omdat hij op 7 juni 2019 is verhuisd naar Almere.

2.1.         [appellant] stelt dat hij, ondanks de verhuizing, wél procesbelang heeft. Hij voert aan dat hij als gevolg van het gebruik van de omgevingsvergunning door de Stichting Portaal extra stookkosten heeft gemaakt en wijst daarbij op de nog op te stellen eindafrekening van de verhuur van de oude woning. Verder heeft zijn voormalige buurvrouw hem verzocht de zaak door te zetten, aldus [appellant].

2.2.         Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestaat procesbelang indien de betrokkene stelt schade te hebben geleden en hij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij de schade daadwerkelijk en als gevolg van het door hem bestreden besluit heeft geleden. (Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2486.)

2.3.         [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het verlenen van de vergunning. De enkele stelling dat hij meer stookkosten heeft gemaakt en de verwijzing naar de nog te ontvangen eindafrekening van de verhuur vormen daarvoor een onvoldoende onderbouwing. Verder heeft hij niet mede namens zijn voormalige buurvrouw hoger beroep ingesteld. Hij kan dan ook geen procesbelang ontlenen aan een mogelijk belang dat de voormalige buurvrouw bij een uitspraak heeft.

2.4.         De conclusie is dat [appellant] geen procesbelang heeft, zodat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.

3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2021

190-963.