Uitspraak 201904646/1/A2


Volledige tekst

201904646/1/A2.
Datum uitspraak: 20 januari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2019 heeft de minister aan [appellante] ter nadeelcompensatie een tegemoetkoming in planschade van € 10.000,00 toegekend.

Bij besluit van 6 mei 2019 heeft de minister het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] en de minister hebben ieder nadere stukken ingediend.

[appellante] heeft ter zitting nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2020, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.J.Th. Vos en mr. R.J.A. Soupart, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De minister heeft bij besluit van 4 september 2014 het tracébesluit A27/A1 Aansluiting Utrecht Noord - Knooppunt Eemnes - Aansluiting Bunschoten-Spakenburg (hierna: het tracébesluit) vastgesteld. Het tracébesluit is op 11 september 2014 in werking getreden.

2.    [appellante] is sinds 15 januari 1992 eigenaar van het perceel [locatie] te Hilversum. Op het perceel staat de villa met bijgebouwen van [appellante]. [appellante] heeft gevraagd om vergoeding van schade ten gevolge van het tracébesluit. De verbreding van de A27 en de realisering van de nieuwe aansluiting 33, die het tracébesluit mogelijk maakt, leiden volgens haar tot extra geluid- en fijnstof op het perceel en een verslechterde ligging van het perceel. Hierdoor is de waarde van haar perceel gedaald, waardoor zij schade lijdt.

De besluiten van de minister

3.    De minister heeft de aanvraag aangemerkt als een aanvraag om nadeelcompensatie als bedoeld in artikel 22 van de Tracéwet. Hij heeft de aanvraag behandeld overeenkomstig de Beleidsregel Nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014, nu de Beleidsregel Nadeelcompensatie en Infrastructuur 2019 (hierna: de beleidsregel). De minister heeft een commissie als bedoeld in artikel 15 van de beleidsregel ingesteld en mr. dr. O.M. Te Rijdt benoemd als enig lid van de commissie. De minister heeft een door Te Rijdt opgesteld deskundigenadvies van 28 november 2018 aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 6 mei 2019 ten grondslag gelegd. In het deskundigenadvies is het volgende vermeld.

Op grond van het tracébesluit worden ter hoogte van het perceel [locatie] beide rijbanen van de A27 (oost en west) met een rijstrook verbreed. Tevens wordt een middenberm gerealiseerd met een breedte van 15,50 m. De aansluiting Hilversum op de A27 wordt gewijzigd. De afslag is verlegd en wordt verbreed van voorheen twee naar vier rijstroken per rijrichting. De nieuwe afslag 33 is ten opzichte van de oude afslag ongeveer 105 m opgeschoven in de richting van perceel [locatie].

Te Rijdt heeft voor de planvergelijking als peildatum 11 september 2014 gehanteerd. Dat is de datum waarop het tracébesluit in werking is getreden. Hij heeft het tracébesluit vergeleken met het op 26 juni 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Hilversum Buitengebied". De in het tracébesluit geprojecteerde verbreding van de A4 was al mogelijk op gronden die ingevolge dit bestemmingsplan waren bestemd voor "Verkeer". Daarbij merkt Te Rijdt op dat een gedeelte van de gronden met deze bestemming voorheen was beplant met bomen. Te Rijdt komt tot de conclusie dat [appellante] van de verbreding van de A27 geen planologisch nadeel lijdt.

De gronden waarop in het Tracébesluit de nieuwe afslag 33 is geprojecteerd waren ingevolge het bestemmingsplan voorheen bestemd als "Natuur - Bos en Heidegebied". De aanleg van de nieuwe afslag 33 was op deze gronden voorheen op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan. In zoverre vormt het tracébesluit voor [appellante] een planologische verandering. De nieuwe afslag 33 is op een afstand van ongeveer 255 m vanaf de woning van [appellante] geprojecteerd. De oude afslag lag op een afstand van ongeveer 360 m. De nieuwe afslag 33 is dus ongeveer 105 m dichterbij perceel [locatie] geprojecteerd. De nieuwe afslag 33 heeft een stijgend en dalend beloop. De oude afslag had feitelijk niet een dergelijk beloop, maar het bestemmingsplan stond een hogere ligging van de oude afslag toe, zodat een vergelijkbaar stijgend en dalend beloop van de oude afslag planologisch mogelijk was. Het feitelijke hoogteverschil tussen de oude en de nieuwe afslag hoeft daarom niet bij de taxatie van de schade te worden betrokken. Volgens Te Rijdt leidt de planologische verandering niet tot toegenomen geluidhinder of verslechtering van de luchtkwaliteit op perceel [locatie]. De planologische verandering leidt wel tot enige aantasting van het uitzicht vanaf het perceel in zuidwestelijke richting.

Te Rijdt komt op grond van het voorgaande en een door taxateur ing. J. Statema opgesteld taxatierapport van 16 november 2018 tot de conclusie dat [appellante] ten gevolge van de planologische verandering planologisch nadeel lijdt. Statema heeft het planologisch nadeel bepaald op een bedrag van € 40.000,00. Te Rijdt heeft een normaal maatschappelijk risico van 3% in deze zaak redelijk gevonden. Dat is in dit geval een bedrag van € 30.000,00. Te Rijdt heeft gezien het voorgaande geadviseerd aan [appellante] als nadeelcompensatie een tegemoetkoming in planschade ten bedrage van € 10.000,00 toe te kennen.

Behandeling van het beroep

4.    [appellante] kan zich niet vinden in de besluiten van de minister. Volgens [appellante] mocht de minister niet afgaan op het deskundigenadvies, omdat daaraan gebreken kleven. Zij voert gronden aan over toegenomen geluid- en stofhinder, lichthinder, verslechtering van uitzicht en van de ligging van haar perceel, de taxatie van de waarde van haar perceel in het taxatierapport van Statema en schade aan haar woning ten gevolge van de reconstructiewerkzaamheden.

maatstaf

5.    Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat [appellante] over het advies heeft aangevoerd.

Totstandkoming tracébesluit

6.    Te Rijdt is in het deskundigenadvies terecht uitgegaan van het vastgestelde tracébesluit. De wijze waarop het tracébesluit tot stand is gekomen, waaraan [appellante] ter zitting heeft gerefereerd, is voor deze schadeprocedure niet relevant.

Geluidhinder en luchtkwaliteit

7.    [appellante] voert aan dat in het deskundigenadvies de geluidhinder die van het tracébesluit op haar perceel valt te verwachten ten onrechte niet is vergeleken met de geluidhinder die voorheen viel te verwachten van het bestemmingsplan. Volgens [appellante] kan een dergelijke vergelijking niet worden gemist. Te Rijdt is bovendien ten onrechte uitgegaan van de maximaal toegestane geluidsnormen. Volgens [appellante] gaat het echter om de vraag of de geluidhinder op haar perceel ten gevolge van het tracébesluit is toegenomen.

Zij voert verder aan dat de verwijzing in het deskundigenadvies naar de overheersende geluidsbelasting van de A27 onvoldoende is. Volgens haar heeft Te Rijdt de geluidsbelasting van de A27 en die van afslag 33 alleen apart beoordeeld en onvoldoende rekening gehouden met de cumulatieve geluidsbelasting.

[appellante] voert voorts aan dat in het deskundigenadvies ten onrechte niet is vermeld in hoeverre de hoeveelheid fijnstof op haar perceel ten gevolge van het tracébesluit is toegenomen. Te Rijdt heeft ten onrechte geen vergelijking gemaakt tussen de hoeveelheid fijnstof die op haar perceel valt te verwachten van het bestemmingsplan en van het tracébesluit. Te Rijdt is ten onrechte uitgegaan van de maximaal toegestane grenswaarden.

7.1.    Te Rijdt heeft in het deskundigenadvies vermeld dat volgens een bijlage bij het Tracébesluit in 2028 de geluidsbelasting op de gevels van de woning [locatie] van verkeer op afslag 33 maximaal 45 dB en van verkeer op de verbrede A27 meer dan 50 dB zal bedragen. Volgens Te Rijdt is de geluidsbelasting op perceel [locatie] in de nieuwe situatie van verkeer op afslag 33, ten opzichte van de vorige afslagen, weliswaar toegenomen, maar is de geluidsbelasting van verkeer op de verbrede A27 overheersend. Rijkswaterstaat heeft Te Rijdt naar aanleiding van het conceptdeskundigenadvies meegedeeld dat cumulatie van de geluidsbelasting van verkeer op afslag 33 en op de verbrede A27 leidt tot een gecumuleerde geluidsbelasting van afgerond 58,7 dB. Daar voegt Rijkswaterstaat aan toe dat dit minder is dan de heersende geluidsbelasting van 59,3 dB. Volgens Rijkswaterstaat bestaat er geen verschil in de gecumuleerde geluidsbelasting tussen de situatie voor en na het tracébesluit. Die is namelijk afgerond 59 dB. De geluidsbelasting van de A27 is dermate overheersend dat er per saldo geen toename is van de geluidsbelasting op de woning [locatie]. Te Rijdt komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de gecumuleerde geluidsbelasting op perceel [locatie] ten gevolge van de planologische verandering niet is toegenomen.

Volgens het deskundigenadvies voldoet de luchtkwaliteit in de nieuwe situatie ruimschoots aan de geldende grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof. Te Rijdt wijst er verder op dat de verbrede A27 op slechts 100 m van perceel [locatie] komt te liggen en dat over de verbrede A27 veel meer verkeer rijdt dan over afslag 33. Voor de luchtkwaliteit op perceel [locatie] is dan ook de hoeveelheid verkeer op de verbrede A27 bepalend. Het verkeer op afslag 33 heeft hierop nauwelijks invloed.

7.2.    De minister mocht voor de schadefactoren geluidhinder en luchtkwaliteit op het deskundigenadvies afgaan. Zoals hiervoor onder 7.1 is overwogen, heeft Te Rijdt rekening gehouden met de gecumuleerde geluidsbelasting van de A27 en afslag 33 op perceel [locatie]. Te Rijdt heeft in het deskundigenadvies verder toereikend gemotiveerd dat in de nieuwe situatie de hoeveelheid verkeer op de verbrede A27 bepalend is voor de geluidhinder en de luchtkwaliteit op perceel [locatie] en dat de hoeveelheid verkeer op afslag 33 daarop nauwelijks invloed heeft. De verbreding van de A27 die op basis van het tracébesluit is gerealiseerd, kon voorheen ook al worden gerealiseerd op basis van het bestemmingsplan. [appellante] kon de geluidhinder en luchtkwaliteit die zij na de peildatum ondervindt, dus ook al voor de peildatum ondervinden. Aparte vermelding van de maximaal mogelijke geluidhinder en de verwachte luchtkwaliteit op perceel [locatie] onder het regime van het bestemmingsplan was daarom niet nodig. Te Rijdt is op goede gronden tot de conclusie gekomen dat [appellante] ten gevolge van het tracébesluit geen planologisch nadeel ondervindt door toegenomen geluidhinder of verslechterde luchtkwaliteit op haar perceel. [appellante] heeft deze conclusie ook niet gemotiveerd bestreden.

7.3.    Het betoog faalt.

Uitzicht, lichthinder en ligging van het perceel

8.    [appellante] voert aan dat Te Rijdt bij zijn onderzoek ten onrechte niet heeft betrokken dat zij nu vrij uitzicht heeft op verkeer op afslag 33, terwijl zij voorheen nauwelijks uitzicht had op verkeer op de afslagen van de A27. In het deskundigenrapport is ook ten onrechte niet ingegaan op de hoeveelheid extra lichthinder van verkeer die zij ten gevolge van het tracébesluit ondervindt.

[appellante] voert verder aan dat de wijziging van de bestemming "Natuur - Bos en Heidegebied" in de bestemming "Verkeer" voor de gronden waarop afslag 33 is geprojecteerd op zichzelf nadelig is voor de waarde van haar perceel.

8.1.    De minister mocht ook voor deze schadefactoren afgaan op het deskundigenadvies. Te Rijdt heeft in het deskundigenadvies terecht vermeld dat het bestemmingsplan een stijgend en dalend beloop voor de oude afslag planologisch mogelijk maakte, zodat het stijgend en dalend beloop van afslag 33 op zichzelf geen planologisch nadeel betekent. Daaraan heeft Te Rijdt toegevoegd dat afslag 33 105 m dichterbij perceel [locatie] ligt dan de oude afslag en dat ter plaatse van afslag 33 voorheen bomen stonden. Door deze bomen bestond voorheen vanaf perceel [locatie] nauwelijks tot geen uitzicht op de oude afslag. In dit verband heeft Te Rijdt erop gewezen dat de oude bestemming "Natuur - Bos en Heidegebied" ter plaatse is vervangen door een verkeersbestemming. Aannemelijk is dat [appellante] door de natuurbestemming voorheen nauwelijks tot geen zicht had op de verlichting van verkeer op de oude afslag.

Te Rijdt is tot de conclusie gekomen dat de verandering van de natuurbestemming in een verkeerbestemming voor de gronden waarop afslag 33 is gerealiseerd voor [appellante] een planologisch nadeel betekent, omdat hierdoor het uitzicht vanaf perceel [locatie] is aangetast. Waar [appellante] voorheen uitzicht had op een bosgebied, heeft zij nu uitzicht op een weg met verkeer. [appellante] heeft niet gemotiveerd dat zij van het verkeer op afslag 33 inschijnende lichthinder op haar perceel ondervindt. Dat [appellante] naast het planologisch nadeel door aangetast uitzicht nog ander planologisch nadeel van de bestemmingswijziging ondervindt, heeft zij niet onderbouwd.

Het betoog faalt.

Waarde van het perceel

9.    [appellante] voert verder aan dat taxateur Statema bij zijn taxatie van de waarde van haar perceel voor de peildatum ten onrechte als referentie transacties heeft gebruikt van woningen en percelen die veel kleiner zijn dan haar woning en perceel. Volgens [appellante] heeft Statema de waarde van haar perceel onder het oude planologische regime te laag getaxeerd. De taxaties van taxateur G. van der Graaf van 13 juni 2013 en van ID-makelaars van 7 mei 2013 komen tot een veel hogere waarde van haar perceel. Zij ziet niet in waarom die waarde een jaar later veel zou afwijken van deze taxaties.

[appellante] voert aan dat de WOZ-waarde van haar perceel na bezwaar per peildatum 1 januari 2016 met ongeveer 20% is verlaagd. Zij bestrijdt dat aan deze verlaging vooral de verbreding van de A27 ten grondslag heeft gelegen, zoals in het taxatierapport is vermeld. De A27 is door de verbreding slechts enkele meters dichterbij haar woning komen te liggen, terwijl afslag 33 ruim 100 m dichterbij haar woning is komen te liggen. De verlaging van de WOZ-waarde met 20% valt dan ook niet te verklaren door de verbreding van de A27. Dat die WOZ-waarde pas per 1 januari 2016 is verlaagd, laat onverlet dat de nieuwe afslag 33 al in december 2014 tot een lagere WOZ-waarde had kunnen leiden.

9.1.    In het taxatierapport van 16 november 2018 is vermeld dat Statema de waarde van perceel [locatie] tegen de peildatum 11 september 2014 heeft getaxeerd en dat hij de taxaties heeft gebaseerd op de planologische vergelijking in het deskundigenadvies van Te Rijdt. Statema heeft bij de taxaties gebruik gemaakt van de zogenoemde vergelijkingsmethode. Hij heeft ongeveer veertig transacties uit 2014 van min of meer vergelijkbare objecten in de plaats Hilversum met een transactieprijs van minimaal € 700.00,00 uit de NVM-database bekeken. Hieruit heeft hij zes transacties van ongeveer vergelijkbare percelen geselecteerd. Bij de beschrijving van deze zes percelen in het taxatierapport zijn de verschillen met perceel [locatie] vermeld. In het taxatierapport heeft Statema vermeld dat bij gebruik van de vergelijkingsmethode referentietransacties voor zover nodig vergelijkbaar worden gemaakt met het te taxeren object. De realisering van afslag 33 leidt volgens de taxateur tot waardevermindering van perceel [locatie]. Statema heeft de waarde van perceel [locatie] voor de peildatum getaxeerd op € 1.000.000,00 en na de peildatum op € 960.000,00.

9.2.    [appellante] heeft een door G. van der Graaf opgesteld taxatierapport van 13 juni 2013 overgelegd. Volgens dit taxatierapport is het opgesteld ter bepaling van de marktwaarde van perceel [locatie] op 13 juni 2013. Van der Graaf heeft de waarde van het perceel op deze datum getaxeerd op een bedrag van € 1.200.000,00. Bij zijn taxatie heeft Van der Graaf gebruik gemaakt van zes referentietransacties van percelen die in het taxatierapport zijn beschreven.

[appellante] heeft tevens een brief van ID-makelaars van 7 mei 2013 overgelegd. In deze brief heeft ID-makelaars de bemiddelingsopdracht tot verkoop van de woning [locatie] bevestigd en vermeld dat een vraagprijs is overeengekomen van € 1.350.000,00 kosten koper.

9.3.    Statema hoefde in het taxatierapport van Van der Graaf en de brief van ID-makelaars geen aanleiding te zien om zijn taxaties aan te passen.

Statema is in zijn taxatierapport ingegaan op het taxatierapport van Van der Graaf en de brief van ID-makelaars. Statema merkt op dat Van der Graaf hoofdzakelijk vergelijkingsobjecten uit 2011 heeft gebruikt, terwijl Stratema juist referenties uit 2014 heeft gebruikt. De taxatie van Van der Graaf dient verder een ander doel dan een planschadetaxatie en is tegen een andere datum verricht dan de peildatum 11 september 2014, die in deze planschadezaak geldt. Statema heeft verder met juistheid vermeld dat de brief van ID-makelaars geen taxatie bevat.

Gezien het voorgaande bieden de taxatie van Van der Graaf en de brief van ID-makelaars geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de taxaties in het taxatierapport van Statema.

9.4.    Bij het vaststellen van de WOZ-waarden wordt niet, zoals bij het maken van een planologische vergelijking, gekeken naar de maximale invulling van het planologische regime, maar is vooral de feitelijke situatie bepalend. Dit neemt evenwel niet weg dat onder omstandigheden een nadere motivering kan worden verlangd voor het verschil tussen de in het kader van de planologische schade en de in het kader van de WOZ vastgestelde waardebepalingen. Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 onder 4.7, ECLI:NL:RVS:2016:2582.

9.5.    [appellante] heeft een WOZ-beschikking van 24 november 2017 op haar bezwaar tegen de vaststelling van de WOZ-waarde voor haar woning per peildatum 1 januari 2016 overgelegd. Bij deze beschikking is de WOZ-waarde van perceel [locatie] verlaagd van oorspronkelijk € 1.114.000,00 naar € 890.000,00. In de toelichting op de beschikking is vermeld dat [appellante] in bezwaar heeft aangevoerd dat zij de vastgestelde WOZ-waarde te hoog vindt, omdat haar perceel naast de snelweg A27 ligt waardoor zij last heeft van geluidsoverlast. In de toelichting is voorts, onder het kopje ‘Beoordeling van uw bezwaar’, vermeld dat bij de waardering van het perceel onvoldoende rekening is gehouden met de ligging daarvan en dat handhaving van de oorspronkelijke waarde zou leiden tot een onjuiste verhouding met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen.

[appellante] heeft tevens een overzicht van de WOZ-waarden van haar perceel voor de periode 2005-2017 overgelegd, dat haar door de gemeente Hilversum is verstrekt.

9.6.    Taxateur Statema heeft over de verlaagde WOZ-waarde in het taxatierapport vermeld dat een WOZ-waardering een andere grondslag heeft dan een taxatie van de marktwaarde van het perceel. Hij zag daarom in de verlaging van de WOZ-waarde geen reden om zijn taxatie aan te passen.

De minister heeft bij brief van 9 maart 2020 een nadere toelichting van Statema van 6 maart 2020 ingediend. Daarin is vermeld dat Statema bij de WOZ-taxateur van de gemeente Hilversum navraag heeft gedaan naar de motivering voor de verlaging van de WOZ-waarde per 1 januari 2016. Bij de nadere toelichting van 6 maart 2020 is een e-mailwisseling tussen Statema en de WOZ-taxateur gevoegd. In een e-mail van 9 januari 2020 aan Statema schrijft de WOZ-taxateur dat zij geen andere redenen kan vinden voor de verlaging van de WOZ-waarde naar € 890.000,00 dan de ligging en verbreding van de A27. In een e-mail van 13 februari 2020 aan Statema schrijft de WOZ-taxateur dat de aanpassing niet alleen een correctie is in verband met de verbreding van A27, maar tevens in verband met veranderde marktontwikkelingen.

Bij brief van 25 maart 2020 heeft [appellante] op de brief van het college van 9 maart 2020 gereageerd. Als bijlage heeft zij een e-mail van de WOZ-taxateur van 26 maart 2020 meegestuurd. In deze e-mail schrijft de WOZ-taxateur dat de werkzaamheden aan afslag 33 in 2016 en 2017 nog niet waren begonnen, maar dat afrit 33 wel in 2018 in gebruik is genomen. "Dit betekent dat voor de afhandeling van het bezwaar (belastingjaar 2017) geen rekening is gehouden met de verlegging van de afrit maar wel met de verbreding en de overlast van de A27. De waarde is voor belastingjaar 2017 bijgesteld naar € 890000 nav de omgevingsfactoren zoals genoemd."

9.7.    Uit de laatst vermelde e-mail van de WOZ-taxateur van 26 maart 2020 volgt dat bij de verlaging van de WOZ-waarde van perceel [locatie] naar € 890.000,00 geen rekening is gehouden met de aanleg en het gebruik van afrit 33. Deze WOZ-waarde is in zoverre dan ook vergelijkbaar met de waarde voor peildatum van € 1.000.000,00 in het taxatierapport van Statema. Aangezien de waarde in het taxatierapport hoger is dan de verlaagde WOZ-waarde, hetgeen voordelig is voor [appellante], mocht de minister uitgaan van deze waarde van perceel [locatie] voor de peildatum in het taxatierapport van Statema.

Anders dan [appellante] ter zitting heeft aangevoerd, volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2195, niet dat zij recht heeft op een hogere tegemoetkoming in de geleden schade dan de minister heeft toegekend. In die zaak is, evenals in deze zaak, de verlaging van de WOZ-waarde niet doorslaggevend geacht voor de hoogte van de schade. [appellante] heeft ter zitting ook gesteld dat ten gevolge van het tracébesluit niet alleen het verkeer op de A27 en afslag 33, maar ook het verkeer op het onderliggende wegennet toeneemt en dat de WOZ-waarde voor haar perceel mede is verlaagd wegens het toegenomen verkeer op het onderliggende wegennet. Zij heeft deze stelling echter niet gemotiveerd.

9.8.    De conclusie is dat de minister op het taxatierapport van Statema mocht afgaan.

Het betoog faalt.

Schade aan de woning

10.    Het betoog van [appellante] dat Te Rijdt de schade aan haar woning door de reconstructiewerkzaamheden aan de A27 ten onrechte niet bij zijn advies over haar verzoek om nadeelcompensatie heeft betrokken, faalt.

Het verzoek om nadeelcompensatie ten gevolge van het tracébesluit gaat over schade ten gevolge van rechtmatig overheidshandelen. Het tracébesluit is immers een rechtmatig genomen besluit. De door [appellante] gestelde schade ten gevolge van de reconstructiewerkzaamheden aan de A27, wat daarvan ook zij, gaat over schade ten gevolge van naar gesteld onrechtmatig overheidshandelen. Schade ten gevolge van onrechtmatig overheidshandelen kan in deze procedure niet aan de orde komen.

Normaal maatschappelijk risico

10.1.    Het betoog van [appellante] ter zitting, dat de minister ten onrechte een normaal maatschappelijk risico van 3% heeft gehanteerd, faalt. De stelling van [appellante] dat Te Rijdt in het deskundigenadvies heeft vermeld dat het normaal maatschappelijk risico 2% is, maar dat [appellante] een normaal maatschappelijk risico van 3% wel kan dragen, berust op een onjuiste lezing van het deskundigenadvies.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, moet de vraag of schade als gevolg van een planologische ontwikkeling tot het normaal maatschappelijk risico behoort, worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het in een reeks van jaren gevoerde planologische beleid past. Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak van de aanvrager en de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel. Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 onder 5.9 en 5.10, ECLI:NL:RVS:2016:2582.

Te Rijdt heeft in het deskundigenadvies vermeld dat afslag 33 is aangelegd op gronden die in het oude bestemmingsplan waren bestemd als "Natuur - bos en Heidegebied". De aanleg van afslag 33 paste in zoverre niet binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het in een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid. Daar staat tegenover dat voorheen op ongeveer 360 m van het perceel van [appellante] een afslag van de A27 planologisch was toegestaan. Het tracébesluit heeft geleid tot verplaatsing van de bestaande afslag in de richting van het perceel van [appellante], zodat afslag 33 nu op een afstand van ongeveer 255 m van haar perceel ligt. Te Rijdt heeft bij het bepalen van de hoogte van het normaal maatschappelijk risico verder betrokken dat [appellante] ten gevolge van het tracébesluit een lichte tot middelmatige schade lijdt van 4% van de waarde van haar perceel voor het ontstaan van de schade. Op grond van het voorgaande moet volgens Te Rijdt een iets hoger percentage dan het minimumpercentage van 2% als normaal maatschappelijk risico gelden. Te Rijdt heeft op grond van het voorgaande een normaal maatschappelijk risico van 3% redelijk geacht.

Deze motivering in het deskundigenadvies van het gehanteerde normaal maatschappelijk risico van 3% voldoet aan de maatstaf die hiervoor in de tweede alinea is vermeld. De minister mocht ook op dit punt op het deskundigenadvies van Te Rijdt afgaan.

Slotsom

11.    Het beroep is ongegrond. Het besluit van de minister van 6 mei 2019 blijft in stand.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2021

507.