Uitspraak 202006675/1/V3


Volledige tekst

202006675/1/V3.
Datum uitspraak: 13 januari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 7 december 2020 in zaak nr. NL20.19375 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2020 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.

Bij uitspraak van 7 december 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.    In de tweede grief betoogt de vreemdeling terecht dat de rechtbank bij de vaststelling van de proceskostenvergoeding ten onrechte is uitgegaan van twee punten. Blijkens het procesverloop, zoals weergegeven in de uitspraak van de rechtbank, is het onderzoek ter zitting aangevangen op 17 november 2020. Het onderzoek werd vanwege technische problemen geschorst waarna de behandeling van het beroep is voortgezet op 1 december 2020. Uit artikel 8:64 van de Awb volgt dat de zitting van 1 december 2020 gezien moet worden als een nadere zitting anders dan na tussenuitspraak. Voor een dergelijke zitting wordt volgens de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht een halve punt toegekend. De rechtbank heeft dus ten onrechte twee punten toegekend in plaats van tweeënhalf. De grief slaagt.

2.    Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

3.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 7 december 2020 in zaak nr. NL20.19375;

III.    verklaart het beroep ongegrond;

IV.    wijst het verzoek om schadevergoeding af;

V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.869,00 (zegge: achttienhonderdnegenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Verweij
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021

373-962.