Uitspraak 201907378/1/R3


Volledige tekst

201907378/1/R3.
Datum uitspraak: 13 januari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Markelo, gemeente Hof van Twente,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 augustus 2019 in zaak nr. 19/272 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2018 heeft het college [appellante] een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van één eik op het perceel [locatie] te Markelo.

Bij besluit van 19 december 2018 heeft het college het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en een vergunning voor het kappen van de overige in de aanvraag genoemde zeven eiken geweigerd.

Bij uitspraak van 26 augustus 2019 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 december 2018 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2020, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen en het college, vertegenwoordigd door M. Jonker-Raanhuis, bijgestaan door R.A.B. Mensink, adviseur kapvergunningen, via een videoverbinding hebben deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante] is eigenaar van het perceel [locatie] in Markelo. Op dit perceel staan nabij het huis acht eiken die ruim 65 jaar geleden zijn geplant door haar ouders. [appellante] is aldus eigenaar van de eiken en daarmee ook verantwoordelijk voor het onderhoud van de eiken. Door de jaren heen vallen er steeds meer takken naar beneden, waardoor zij vreest dat de eiken zullen omvallen. Ook veroorzaken deze bomen volgens haar vochtproblemen in het huis, ongewenste schaduw en zitten er nesten in van de eikenprocessierups. Zij heeft het college daarom gevraagd een omgevingsvergunning te verlenen voor het kappen van de eiken. Het college heeft bij besluit van 16 mei 2018 een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van één eik. Bij besluit van 19 december 2018 heeft het college het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de omgevingsvergunning voor het kappen van de overige in de aanvraag genoemde eiken op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsnog geweigerd. De reden hiervoor is dat er volgens het college geen bewijs is dat de zeven eiken niet stabiel zijn. Hiertegen heeft [appellante] beroep ingesteld bij de rechtbank, omdat zij meent dat haar veiligheid zwaarder moet wegen dan het door het college doorslaggevend geachte landschappelijk belang bij het behouden van de eiken. In hoger beroep is de vraag aan de orde of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het college, met het advies van R.A.B. Mensink, in beroep alsnog voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de problemen die [appellante] ondervindt, een andere oorzaak hebben dan de aanwezigheid van de eiken en er geen reëel gevaar bestaat dat deze zullen omvallen.

Hoger beroep

2.    [appellante] klaagt dat de rechtbank ten onrechte waarde heeft gehecht aan het door het college aan het besluit van 19 december 2018 ten grondslag gelegde advies van Mensink, omdat hij niet over de juiste papieren beschikt om als deskundige op te treden. Daarnaast wijst zij op een eerdere rechtbankuitspraak waarin in rechte is vastgesteld dat de zeven eiken een houtkapsingel vormen en geen geplante bomenrij. Verder stelt zij zich op het standpunt dat er geen enkelsteensmuur in haar woning zit maar een dubbele spouwmuur. Bovendien is de schimmel in de woning alleen aanwezig aan de kant waar de eiken staan en ervaren zij en haar familieleden diverse gezondheidsklachten door de eikenprocessierupsen die in de bomen zitten. Verder leeft zij in angst dat de bomen bij een storm zullen omvallen en vindt zij het kwalijk dat het college het landschapsbelang zwaarder laat wegen dan haar veiligheid. Tot slot wijst [appellante] erop dat het college na afwijzing van haar aanvraag, wel een omgevingsvergunning heeft verleend voor het kappen van zeventien eiken in Ambt-Delden en tien eiken elders in Markelo.

3.    Vastgesteld wordt dat Mensink het college heeft vertegenwoordigd tijdens zowel de hoorzitting in de bezwaarprocedure als bij de zitting van de rechtbank. Ter zitting bij de rechtbank heeft hij verklaard dat de betrokken eiken niet instabiel zijn, zij niet veel dode takken bevatten en er geen gevaar is dat zij zullen omvallen. [appellante] betoogt voor het eerst in hoger beroep dat Mensink niet deskundig is. Omdat het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, er niet is gebleken van een reden waarom zij dit standpunt niet al bij de rechtbank naar voren kon brengen, wat zij uit het oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van de rechtsmiddelen wel had moeten doen, moet deze klacht aldus buiten beschouwing blijven. Overigens heeft Mensink ter zitting bij de Afdeling zijn deskundigheid als boomveiligheidscontroleur nader toegelicht en heeft ook [appellante] vervolgens erkend dat hij voldoende deskundig is.

[appellante] heeft geen deskundig tegenadvies overgelegd waaruit blijkt dat de vochtproblemen in haar woning veroorzaakt worden door de eiken of dat er een reëel risico is dat die eiken bij een storm zullen omvallen. De ter zitting bij de Afdeling overgelegde foto's van deze eiken, waarmee [appellante] wil aantonen dat de problemen nog altijd bestaan, bieden geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het advies van Mensink. Over de vochtproblemen wordt daarnaast opgemerkt dat in het bezoekrapport van B.A.G. Kattier van 15 juli 2019 niet is vastgesteld dat in haar woning slechts een enkelsteensmuur aanwezig is, maar alleen dat de aanwezige steensmuur op dit moment niet kan drogen omdat er in de woning een luchtspouw is aangebracht zonder enkele ventilatieroosters. De rechtbank heeft dus terecht het advies van Mensink betrokken in haar oordeel.

Daargelaten dat [appellante] ook de gezondheidsklachten als gevolg van de vochtproblemen en de aanwezigheid van eikenprocessierupsen in de eiken in de zomermaanden voor het eerst in hoger beroep naar voren brengt, heeft zij niet gestaafd dat deze klachten worden veroorzaakt door de aanwezige eiken. Ook hierbij geldt dat zij eigenaar is van deze eiken en daarmee ook verantwoordelijk voor het onderhoud van de eiken door middel van het snoeien en het zo nodig (laten) verwijderen van eventueel aanwezige eikenprocessierupsen. Ook dit betoog kan daarom niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

4.    Over de door [appellante] gemaakte vergelijking met de door het college verleende vergunningen voor het kappen van zeventien eiken in Ambt-Delden en tien eiken elders in Markelo heeft het college zich op het standpunt gesteld dat die situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. Daarover voert het college aan dat het verwijderingsbelang bij de door [appellante] in het hogerberoepschrift genoemde bomen zwaarder woog vanwege een andere toekomstverwachting van die bomen.

Gelet op wat [appellante] naar voren heeft gebracht is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de situaties die [appellante] heeft genoemd niet dezelfde zijn als de situatie die nu aan de orde is. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.

Conclusie

5.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021

765.