Uitspraak 202000321/1/R3


Volledige tekst

202000321/1/R3.
Datum uitspraak: 13 januari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen, wonend te Overdinkel, gemeente Losser,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 december 2019 in zaak nr. 18/2127 18/2184 18/2200 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Losser.

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2018 heeft het college aan Kronos Solar Projects een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van een zonnepark op percelen aan de Drielandweg in Overdinkel, kadastraal bekend als LSR00, sectie Q, nummers 1291, 1344 en 1374 (hierna: de percelen) in afwijking van het bestemmingsplan.

Bij uitspraak van 6 december 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college en Kronos Solar Projects hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en anderen en Kronos Solar Projects hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2020, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellanten], bijgestaan door I.L.B. Boers-Leijten, en het college, vertegenwoordigd door mr. ing. A.J.G. Nijland, T. van Leussen en L. Bronkhorst, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Kronos Solar Projects, vertegenwoordigd door mr. B. de Haan, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Kronos Solar Projects wil vanaf de Drielandsteen in noordelijke richting tussen de Drielandweg en de landsgrens met Duitsland, op de percelen een zonnepark realiseren. De gronden waarop de zonnepanelen met een hoogte van 2 m zullen worden geplaatst, hebben een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 21 ha.

2.    [appellant] en anderen wonen aan de [locatie A] en [locatie B] in Overdinkel. Zij stellen dat de aanwezigheid van het zonnepark nadelige gevolgen voor hun woon- en leefklimaat zal hebben. Daarbij gaat het hen met name om een aantasting van hun vrije uitzicht als gevolg van de landschappelijke inpassing.

3.    Bij het besluit van 3 oktober 2018 heeft het college een omgevingsvergunning voor de realisatie van het zonnepark verleend. Omdat de bouw van de zonnepanelen en het gebruik van de percelen voor een zonnepark in strijd is met het geldende bestemmingsplan, heeft het college deze omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 1, onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), nadat de raad daarvoor op 2 oktober 2018 een verklaring van geen bedenkingen had gegeven. Deze verklaring van geen bedenkingen maakt op grond van D.1.3.1 van het besluit van 3 oktober 2018 integraal onderdeel uit van dat besluit.

In de verklaring van geen bedenkingen is een aantal voorwaarden in het kader van de landschappelijke inpassing opgenomen, waaronder een minimale breedte van de groensingel/houtwal tussen de rand van de aanwezige openbare Drielandweg en het hekwerk van het zonnepark van 5 m, een verplichting om alsnog een houtwal aan te leggen waar en voor zover deze ontbreekt, een verplichting om de afschermende houtsingels rondom het zonnepark groenblijvend uit te voeren en een verplichting om een strook van 3 m met groenstruweel van minimaal 2 m hoog aan te leggen.

4.    De rechtbank heeft het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 3 oktober 2018 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat [appellant] en anderen geen belanghebbenden zijn bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning, omdat zij geen gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden van de zonneakker en de landschappelijke inpassing.

Ontvankelijkheid beroep

5.    [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank hun beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat zij als belanghebbenden bij het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning moeten worden aangemerkt. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank de inhoud en strekking van de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1981) onjuist heeft uitgelegd, omdat de landschappelijke inpassing van het zonnepark als onderdeel van het vergunde project invloed heeft op de ruimtelijke uitstraling van en het zicht op het vergunde project. Hierbij achten zij het open karakter van het landschap en de omvang en breedte van het project van belang.

[appellant] en anderen stellen zich op het standpunt dat zij gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden doordat de groensingel/houtwal op een afstand van 545 m van hun woonpercelen zal worden gerealiseerd. Volgens [appellant] en anderen bedraagt de afstand van hun woonpercelen tot de huidige groene plint 800 m.

6.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit dient als correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft betrokkene geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zijn, wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

7.    Anders dan [appellant] en anderen aanvoeren heeft de rechtbank in overweging 7.2 van haar uitspraak de gevolgen van de landschappelijke inpassing betrokken bij de ruimtelijke uitstraling van het vergunde project. De rechtbank is dan ook niet van een onjuiste lezing van de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2019 uitgegaan.

Het totaaloppervlak van de projectlocatie bedraagt ongeveer 21 ha, over een breedte van ongeveer 1 km. De afstand tussen de woonpercelen van [appellant] en anderen en het beoogde zonnepark met de landschappelijke inpassing is ongeveer 545 m. Bij een dergelijke afstand is in beginsel niet aannemelijk dat gevolgen van enige betekenis zullen worden ondervonden.

Tussen de woonpercelen van [appellant] en anderen en het zonnepark bevinden zich agrarische percelen, houtsingels langs de Drielandweg, een bosperceel en bebouwing aan de Drielandweg 8 met (erf)beplanting. Het open karakter van het landschap ter plaatse is hierdoor beperkt. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het zicht op een beperkt deel van de landschappelijke inpassing van het zonnepark niet betekent dat [appellant] en anderen gevolgen van enige betekenis van deze landschappelijke inpassing zullen ondervinden.

De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de gevolgen van het zonnepark met de landschappelijke inpassing voor [appellant] en anderen niet van enige betekenis zullen zijn en dat zij door het besluit niet rechtstreeks in hun belangen worden geraakt.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en proceskosten

8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021

270-964.