Uitspraak 202003451/2/R2


Volledige tekst

202003451/2/R2.
Datum uitspraak: 31 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], gevestigd te De Mortel, gemeente Gemert-Bakel,

en

de raad van de gemeente Gemert-Bakel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "De Mortel Zuidrand" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [partij A] beroep ingesteld.

[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 december 2020, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [partij A], bijgestaan door [gemachtigde A], vergezeld door [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.T.H. Branten, zijn verschenen.

Voorts zijn ter zitting gehoord Wonen-Werken De Mortel B.V., [partij B], [partij C] en [partij D]., allen vertegenwoordigd door [gemachtigde C].

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan voorziet in de realisatie van een aantal zogenoemde ‘woon-werk percelen’ in een gemengd gebied ten zuiden van De Mortel. [verzoekster] exploiteert een bedrijf in kunststofproducten aangrenzend aan het plangebied.

3.    De raad heeft erop gewezen dat het beroep is ingesteld door [partij A] en niet door [verzoekster]. Gelet daarop is de raad van opvatting dat [verzoekster] niet in haar beroep en verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kan worden ontvangen. De voorzieningenrechter stelt aan hand van informatie uit het handelsregister van de kamer van koophandel van 8 december 2020 vast dat [partij A] via de door hem en zijn partner aangehouden vennootschap JaWijJa B.V. enig aandeelhouder en algemeen directeur van [verzoekster] is. Zoals ter zitting is toegelicht gaat de voorzieningenrechter er gelet daarop vooralsnog van uit dat Afdeling het beroepschrift zal aanmerken als een door [verzoekster] ingediend beroepschrift. En dat [verzoekster] in haar beroep zal kunnen worden ontvangen.

4.    [verzoekster] richt zich tegen de plandelen met de bestemming "Gemengd - 1", voor zover die voorzien in de oprichting van bedrijfswoningen.

[verzoekster] heeft haar verzoek ter zitting toegespitst op de dichtstbij de uitrit van het bedrijf geprojecteerde twee bedrijfswoningen in het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1", namelijk die ter plaatse van kavel 2 en 3 zoals weergegeven in figuur 1.1 van bijlage 2 bij het rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai voor de inrichting gelegen aan de [locatie] te De Mortel", van G&O Consult van 24 januari 2020 (hierna: het rapport van G&O), welk rapport als bijlage 6 bij de plantoelichting is gevoegd

[verzoekster] betoogt dat de voorziene bedrijfswoningen, en dan met name die ter plaatse van kavel 2 en kavel 3, negatieve gevolgen hebben voor de bestaande bedrijfsvoering en toekomstige uitbreidingsmogelijkheden.

In de kern voert [verzoekster] hiertoe aan dat in het rapport van G&O niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden voor haar perceel en evenmin van een representatieve bedrijfsvoering. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft [verzoekster] enkele akoestische rapporten en geluidmetingen overgelegd, waaronder het rapport "Beoordeling akoestisch onderzoek [locatie] in de Mortel" van M&A Omgeving B.V. van 18 november 2019 (hierna: het rapport van M&A). Hierin is vermeld dat in het aan het plan ten grondslag gelegde rapport van G&O vanwege een aantal redenen niet is uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie. Zo is het bronvermogen van de heftruck die wordt gebruikt niet representatief, is onvoldoende rekening gehouden met geluidniveaus ten gevolge van de gebouwuitstraling en is geen acht geslagen op het feit dat bepaalde deuren bij het laden en lossen open staan. Volgens [verzoekster] komen de voorziene bedrijfswoningen aldus te dicht bij haar bedrijf, en wordt het bedrijf in haar geluidruimte beperkt.

5.    Blijkens het bestreden besluit, het verweerschrift en het verhandelde ter zitting stelt de raad zich op het standpunt dat het plan niet zal leiden tot een belemmering van de bedrijfsvoering van [verzoekster] Volgens de raad wordt in het voorliggende geval weliswaar afgeweken van de toepasselijke richtafstand uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, maar is dit aanvaardbaar gezien het rapport van G&O en te treffen geluidbeperkende maatregelen op de gevels van de voorziene bedrijfswoningen.

In het rapport van G&O is voor zover hier van belang vermeld, dat voor [verzoekster] is uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie, waarbij de transportbewegingen, een productiehal en een opslaghal van het bedrijf in aanmerking zijn genomen. In de aanvullende notitie van G&O van 26 augustus 2020, is voorts ingegaan op de in het rapport van M&A geuitte kritiekpunten over de gehanteerde bedrijfssituatie.

6.    Op grond van wat [verzoekster] heeft gesteld, het rapport van M&A en het verhandelde ter zitting twijfelt de voorzieningenrechter eraan of de raad het rapport van G&O aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. De voorzieningenrechter sluit vooralsnog niet uit dat in het rapport van G&O voor [verzoekster] niet is uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie. De hiervoor onder 3. in het rapport van M&A genoemde punten scheppen onduidelijkheid over de representatieve bedrijfsvoering van [verzoekster], welke onduidelijkheid onvoldoende wordt weggenomen in de aanvullende notitie van G&O van 26 augustus 2020, temeer omdat in deze notitie staat dat het akoestisch onderzoek aanpassing behoeft, bijvoorbeeld op het punt van de open deuren. De voorzieningenrechter sluit voorts niet uit dat in het rapport van G&O onvoldoende acht is geslagen op de planologische mogelijkheden ter plaatse van het bedrijfsperceel van [verzoekster] en de akoestische gevolgen daarvan. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen onduidelijkheid bestaat over de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor [verzoekster] en dat niet inzichtelijk is wat de akoestische gevolgen zouden kunnen zijn van wijziging van de situering van de bedrijfsbebouwing van [verzoekster]. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter twijfel of de Afdeling het plan in de bodemprocedure in stand zal laten.

7.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter, ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen en gelet op de betrokken belangen, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorzieningen te treffen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat wanneer de op de andere kavels geprojecteerde bedrijfswoningen worden gerealiseerd met gebruikmaking van hangende de beroepsprocedure verstrekte omgevingsvergunningen, de bouwer een zeker risico neemt.

8.    De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Gemert-Bakel van 16 april 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Mortel Zuidrand", voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Gemengd - 1", ter plaatse van kavel 2 en 3 zoals weergegeven in figuur 1 1 van bijlage 2 van het rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai voor de inrichting gelegen aan de [locatie] te De Mortel" van G&O Consult van 24 januari 2020;

II.veroordeelt de raad van de gemeente Gemert-Bakel tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.gelast dat de raad van de gemeente Gemert-Bakel aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 354,00 (zegge: driehonderdvierenvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2020

694.