Uitspraak 202002850/1/A3


Volledige tekst

202002850/1/A3.
Datum uitspraak: 30 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Den Haag,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 maart 2020 in zaak nr. 19/5007 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2019 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een voorrangsverklaring afgewezen.

Bij besluit van 25 juni 2019 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 maart 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2020, waar het college, vertegenwoordigd door A.C. Visser, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante] woont in een maisonnette in Den Haag. De woning heeft zes kamers en bevindt zich op de eerste, tweede en derde etage. [appellante] heeft drie minderjarige kinderen, die bij haar hun hoofdverblijfplaats hebben. Verder stelt zij dat een pleegkind bij haar woont, te weten de dochter van haar zus. [appellante] wil verhuizen naar een woning zonder trappen. Zij stelt dat zij door medische problemen geen trappen kan lopen. In september 2018 heeft zij daarom een voorrangsverklaring aangevraagd.

Regelgeving

2.    De relevante bepalingen uit de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019, die nog gold ten tijde van het besluit van 25 juni 2019, zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Besluiten van het college

3.    Het college heeft de aanvraag van [appellante] afgewezen. Volgens het college voldoet [appellante] niet aan de zogenoemde bovenliggende voorwaarde dat zij buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeert dat zij binnen drie maanden andere woonruimte behoeft. Zij heeft namelijk een aangeboden woning geweigerd die gezien haar inkomen, gezinsgrootte en het medische advies passend is. Met deze woning had zij haar woonprobleem kunnen oplossen. Verder voldoet [appellante] niet aan het criterium dat het moet gaat om een medisch levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie. Volgens het advies van de GGD Haaglanden zijn er geen medische redenen voor verhuizing. Daarnaast staat in dat advies een bereikbaarheidsadvies voor een woning die is gelegen op maximaal de eerste etage.

4.    Het college heeft het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond verklaard. Het college heeft geen gebreken geconstateerd in het advies van de GGD. Verder is het college [appellante] niet gevolgd in de stelling dat de door haar geweigerde woning niet goed geïsoleerd is en dat dit slecht is voor haar reuma. Ook is het college haar niet gevolgd in de stelling dat de geweigerde woning te klein zou zijn.

Gronden van het hoger beroep

5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het haar niet te verwijten valt dat zij een aangeboden woning heeft geweigerd. Zij voert aan dat deze woning niet goed geïsoleerd is, terwijl een goed geïsoleerde woning noodzakelijk is om verergering van haar reumaklachten te voorkomen. Bovendien was de woonoppervlakte van deze woning slechts 86 m2, wat niet in redelijke verhouding is met het aantal van vijf personen dat er moest wonen. Dit is op grond van artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening wel vereist.

Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college mocht uitgaan van de juistheid van het GGD-advies. Het advies is innerlijk tegenstrijdig. Enerzijds staat in het advies dat er geen medische redenen voor verhuizing aanwezig zijn en dat zij minimaal enkele keren per dag haar woning kan bereiken via haar buitentrap, anderzijds wordt de bereikbaarheid vastgesteld op maximaal de eerste etage. [appellante] stelt dat zij haar woning alleen via twee portiektrappen kan bereiken. Mocht zij al in staat worden geacht om deze trappen op te lopen, dan is ten onrechte geen rekening gehouden met de inpandige trappen naar de tweede en derde verdieping, waar zich de slaapkamers en badkamer bevinden. Ten onrechte is geconcludeerd dat er geen levensontwrichtende situatie is en dat mocht worden afgezien van toepassing van de hardheidsclausule, aldus [appellante].

Oordeel van de Afdeling

6.    Zoals terecht al in het besluit van 25 juni 2019 staat, heeft [appellante] niet gemotiveerd waarom de door haar geweigerde woning onvoldoende geïsoleerd zou zijn. Evenzeer terecht staat in dat besluit dat [appellante] niet heeft duidelijk gemaakt dat zij reumatische klachten heeft die maken dat een bepaalde mate van isolatie van een woning noodzakelijk is.

7.    In artikel 11 van de Huisvestingsverordening staan de criteria om te bepalen of woonruimte passend is, hetgeen een voorwaarde is voor verlening van een huisvestingsvergunning. Een van de criteria is dat de grootte van het huishouden in een naar het oordeel van het college redelijke verhouding moet staan tot de grootte van de woonruimte. Daarbij is bepaald dat woningen met een woonoppervlakte van minimaal 80 m² worden toegewezen aan huishoudens met minimaal drie leden. Grotere woningen mogen dus niet aan huishoudens van een of twee personen worden toegewezen. In dit artikel is echter niet bepaald hoeveel vierkante meter woonruimte per persoon beschikbaar moet zijn. Het college mocht aansluiten bij de in het Bouwbesluit 2012 gestelde norm van 12 m2 per persoon. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, voldeed de geweigerde woning hieraan, ook als de pleegdochter wordt meegeteld. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een woning van 86 m2 met vier slaapkamers niet passend is voor vier of vijf personen.

8.    De GGD-arts heeft geadviseerd: "Er zijn geen medische redenen voor verhuizing." Verder staat in het advies: "bereikbaarheid: max 1ste etage". In de rapportage heeft de GGD-arts geconcludeerd: "Cliënte heeft klachten van het bewegingsapparaat, maar deze betreffen geen ernstige beperkingen op de korte afstand. Het traplopen liet geen zodanige (verklaarbare) beperkingen zien dat traplopen zeer moeizaam zou zijn. Dat wil dus zeggen dat er geen situatie bestaat dat het bereiken van de woning levensontwrichtend zou zijn. Cliënte moet in staat zijn haar woning minimaal enkele keren per dag (bijv 4 maal) te bereiken via haar buitentrap." In de rapportage staat als advies dat er geen sprake is van een levensontwrichtende of levensbedreigende woonsituatie op medische gronden.

In het besluit van 25 juni 2019 heeft het college toegelicht dat en waarom het advies niet innerlijk tegenstrijdig is. Enerzijds heeft de arts geconcludeerd dat een andere woning medisch gezien niet noodzakelijk is. Anderzijds heeft hij voor een eventuele toekomstige woning een bereikbaarheidsadvies voor maximaal de eerste etage gegeven.

Verder staat in het advies dat geen beperkingen zijn geconstateerd die traplopen zeer moeizaam maken. Dat de binnentrappen niet uitdrukkelijk in het advies zijn vermeld, laat onverlet dat het college er op grond van het GGD-advies van uit mocht gaan dat het moeten gebruiken van trappen naar en in de woning geen levensbedreigende of levensontwrichtende situatie opleverde die verhuizing medisch gezien noodzakelijk maakte. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] geen medische informatie heeft overgelegd die maakt dat het college niet van het GGD-advies mocht uitgaan. Evenzeer terecht heeft de rechtbank overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de hardheidsclausule. Het college mocht dus weigeren om [appellante] een voorrangsverklaring te verlenen.

9.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

w.g. Van Altena    w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2020

640.

BIJLAGE

Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019

Artikel 11 Passend toewijzen

[…]

2. De grootte van het huishouden moet in een, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, redelijke verhouding staan tot de grootte van de woonruimte:

a. woningen met een woonoppervlakte van minimaal 80 m² worden toegewezen aan huishoudens met minimaal drie leden;

b. de norm genoemd onder a geldt niet voor woningen met een hogere mate van toegankelijkheid, conform bijlage I, zoals rolstoelwoningen voor mensen met een fysieke beperking en woning bedoeld voor huishoudens die van deze voorraad afhankelijk zijn.

Artikel 29 Verkrijgen voorrangsverklaring

1. Voor zover woningzoekenden zelf een daartoe strekkend verzoek indienen, verlenen burgemeester en wethouders een voorrangsverklaring aan woningzoekenden die:

[…]

e. buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeren dat zij binnen 3 maanden andere woonruimte behoeven […]

2. Een voorrangsverklaring volgens het eerste lid wordt verleend:

[…]

b. indien een woonsituatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale en/of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt dan wel dat één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel en/of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting uit het geheel waar betrokkene deel van uitmaakt, optreedt en zelf niet in staat is dit op te lossen;

[…]

Artikel 46 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.