Uitspraak 202006241/1/R4


Volledige tekst

202006241/1/R4.
Datum uitspraak: 23 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek Manege Sneek B.V., gevestigd in Hindeloopen, gemeente Súdwest-Fryslân, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Manege Sneek

en

het college van burgemeester en wethouders van Noardeast-Fryslân,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit, verzonden op 25 juni 2020, heeft het college Manege Sneek onder oplegging van een dwangsom gelast om de mest en/of het digestaat (hierna: de mest) op het perceel aan de Wirdsterterp 2 in Wânswert (hierna: het perceel) niet te verplaatsen of zich daarvan te ontdoen.

Bij besluit van 2 november 2020 heeft het college Manege Sneek onder oplegging van een dwangsom gelast om de mest op het perceel door een erkende afvalverwerker te laten afvoeren.

Tegen deze besluiten heeft Manege Sneek bezwaar gemaakt.

Manege Sneek heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Manege Sneek heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 december 2020 ter zitting behandeld. Manege Sneek, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M. Vriesema en E. Mattiesing, hebben via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Manege Sneek is eigenaar van het perceel, waarop een woning en stallen staan. Manege Sneek heeft vanaf 1 januari 2020 het perceel verhuurd. Half februari is bekend geworden dat de huurder het perceel heeft gebruikt als drugslab. Naar aanleiding hiervan heeft het college onderzoek gedaan naar de samenstelling van de in de mestkelders aanwezige mest. Uit dit onderzoek is volgens het college gebleken dat de mest is verontreinigd met drugsresten. Omdat het college bang was dat Manege Sneek de mest in strijd met artikel 10.1,10.2, eerste lid en artikel 10.37 eerste lid van de Wet milieubeheer over het land uit zou rijden, heeft het college bij besluit, verzonden op 25 juni 2020, een preventieve last onder dwangsom opgelegd. Deze last houdt, kort weergegeven, in dat Manege Sneek de mest niet mag verplaatsen of zich daarvan mag ontdoen. De dwangsom bedraagt € 100.000,00.

Het college heeft vervolgens verder onderzoek naar de vermeende vervuiling van de mest laten doen. Het college stelt zich op het standpunt dat ook uit het verdere onderzoek is gebleken dat de mest met drugsresten is verontreinigd en daarom als afvalstof moet worden aangemerkt. Het college heeft hierop bij besluit van 2 november 2020 Manege Sneek gelast om, kort weergegeven, vanwege overtreding van artikel 1.1a, eerste en tweede lid, en artikel 10.1 van de Wet milieubeheer voor 14 december 2020 de mest te laten verwijderen door een erkende afvalverwerker. De dwangsom bedraagt € 450.000,00 ineens. Bij besluit van 25 november 2020 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.

3.    Manege Sneek heeft de voorzieningenrechter verzocht om de lasten te schorsen.

4.    De rechtsvragen die voorliggen, zijn bij uitstek vragen die aan de orde moeten komen bij het besluit op bezwaar. De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot een belangenafweging.

Kortgezegd is het belang van Manege Sneek van financiële aard en ligt het belang van het college bij de bescherming van het milieu. Manege Sneek heeft het perceel verkocht en wil daarom de mest laten verwijderen, maar niet door een erkende afvalverwerker. Ter zitting heeft zij onweersproken gesteld dat zij failliet zal gaan als zij de mest op die wijze moet laten afvoeren. Uit verscheidene onderzoeken, waaronder het door Manege Sneek overgelegde onderzoek van Antea, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 17 september 2020, blijkt dat de mest in enige mate verontreinigd is met drugsresten. De voorzieningenrechter acht het daarom in het belang van de bescherming van het milieu dat de mest niet als reguliere mest wordt verwerkt en vindt dat belang groter dan het belang van Manege Sneek om de mest goedkoper te kunnen laten verwijderen. Het is echter ook niet nodig dat de mest nu al en in afwachting op de beslissingen op bezwaar door een erkende afvalverwerker wordt afgevoerd. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat er geen nadelige gevolgen voor het milieu zullen optreden als de mest voorlopig in de mestkelders blijft liggen. Om deze redenen ziet de Afdeling aanleiding om het besluit dat is verzonden op 25 juni 2020 niet te schorsen, maar het besluit van 2 november 2020 wel.

5.    Het voorgaande betekent dat Manege Sneek de mest niet mag verplaatsen of zich daarvan mag ontdoen. Manege Sneek heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij niet gebaat is bij alleen een schorsing van de tweede last, omdat zij het perceel heeft verkocht en daarom op korte termijn de mest moet verwijderen. De voorzieningenrecht merkt daarover op dat schorsing van de tweede last ertoe leidt dat Manege Sneek de keuze heeft om of de mest te laten liggen, of met het college in gesprek te gaan over verwijdering van de mest door een erkende afvalverwerker dan wel, indien uit nader onderzoek blijkt dat dit uit het oogpunt van de bescherming van het milieu verantwoord is, door afgifte aan een mestverwerker.

6.    Het college moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noardeast-Fryslân van 2 november 2020, kenmerk Z274228-2020, tot zes weken na het besluit op bezwaar;

II.    wijst het verzoek van Manege Sneek B.V. voor het overige af;

III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Noardeast-Fryslân tot vergoeding van bij Manege Sneek B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Noardeast-Fryslân aan Manege Sneek B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 354,00 (zegge: driehonderdvierenvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.H.Y. Huijts, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020

811.