Uitspraak 202003906/2/R2


Volledige tekst

202003906/2/R2.
Datum uitspraak: 23 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], gevestigd te Veghel, gemeente Meierijstad,

en

de raad van de gemeente Meierijstad,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] te Veghel" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoekster] (hierna: [verzoekster]) beroep ingesteld. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 december 2020, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.A.J.M. Reuvers-de Vroom, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.    Het bestemmingsplan ziet op het perceel [locatie 1] te Veghel, waar [bedrijf] is gevestigd. Het plan betreft een nieuwe planologische regeling voor het bedrijf, dat blijkens de plantoelichting behoefte heeft aan nieuwe bedrijfsbebouwing omdat de bestaande is verouderd en niet optimaal is gesitueerd. Ook bestaat in verband met de productie behoefte aan hogere toegestane goothoogten.

Het bestemmingsplan voorziet in een verkleining van het bouwvlak van 34.645 m² naar 29.116 m². Dit bouwvlak is opgedeeld in drie zones, waarin het te bebouwen percentage verschilt. Daarmee wordt het clusteren van de bebouwing in het binnenste deel van het bouwvlak beoogd. De totale toegestane oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak neemt in het bestemmingsplan toe van 6.325 m² tot 11.933 m². Het bouwvlak verandert ook van vorm. De randen van het perceel krijgen de bestemming "Groen" in plaats van "Bedrijf" en zullen door deze bestemming worden vrijgehouden van bebouwing. De bestemming "Bedrijf" breidt naar de achterzijde van het perceel uit, van 36.596 m² tot 37.760 m².

[verzoekster] exploiteert een varkenshouderij aan de [locatie 2], direct naast het perceel van [bedrijf]. Het bouwvlak op het perceel van [verzoekster] waarop zich aan de zijde van het bouwbedrijf een grote varkensstal bevindt, ligt in de directe nabijheid van het bouwvlak op het perceel [locatie 1], dat in de zogenoemde buitenste schil van het bouwvlak voor 10% en in het binnenste deel van het bouwvlak voor 60% mag worden bebouwd.

Het standpunt van verzoekster

3.    [verzoekster] betoogt dat het bestemmingsplan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, reeds omdat de naast elkaar gelegen bestemmingen "Bedrijf" en "Agrarisch" niet samengaan. Volgens haar is verder bij de totstandkoming van het plan geen deugdelijke ruimtelijke afweging gemaakt. De mogelijkheid van een aanzienlijke uitbreiding van de bebouwing voor het bouwbedrijf, met geurgevoelige gebouwen op korte afstand van haar varkenshouderij, is in strijd met een goede ruimtelijke ordening. [verzoekster] vreest daardoor in haar bedrijfsvoering te worden belemmerd. Met betrekking tot het aspect geur voert zij aan dat de raad geen juist onderzoek heeft uitgevoerd en daarbij ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een V-stacks berekening van enkele jaren oud afkomstig van [verzoekster] zelf, die zij heeft laten opstellen ten behoeve van een andere (vergunning)procedure. Daarin wordt niet van de juiste uitgangspunten uitgegaan zoals die relevant zijn bij de ruimtelijke afweging die in deze procedure moet plaatsvinden, aldus [verzoekster].

Het standpunt van de raad

4.    De raad heeft gewezen op de historisch gegroeide situatie waarin het bouwbedrijf nu eenmaal is gevestigd direct naast de varkenshouderij. Hij heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de varkenshouderij in de bestaande situatie al wordt beperkt door het bouwvlak van het bouwbedrijf.

Ten opzichte van het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Noord-Oost" verbetert de situatie voor de varkenshouderij zelfs, aldus de raad, omdat in het vastgestelde plan de bebouwingsmogelijkheden in de zogenoemde buitenste schil van het bouwvlak, het dichtst bij de varkenshouderij, worden beperkt tot 10%. Dit was eerder niet het geval. De raad wijst erop dat het bouwvlak ook op grotere afstand van de varkenshouderij komt te liggen door de strook "Groen" aan de randen van het perceel. Bij het bestemmingsplan is verder volgens de raad geconcludeerd dat wordt voldaan aan de thans geldende geurnorm ter plaatse van de werkplaats van het bouwbedrijf.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

5.    Voor zover de raad heeft gewezen op de bestaande historisch gegroeide situatie ter plaatse, wordt overwogen dat het laten voortbestaan daarvan onder omstandigheden in strijd kan zijn met een goede ruimtelijke ordening. Dat het gaat om een historisch gegroeide situatie, wat daarvan zij, neemt dan ook niet weg dat bij de vaststelling van het plan een deugdelijke ruimtelijke afweging moet worden gemaakt. Daarbij komt dat het in dit geval niet gaat om een plan dat de bestaande situatie conserveert, maar om een plan dat juist als doel heeft te voorzien in een nieuwe planologische regeling voor het bedrijf, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de belangen van de directe omgeving.

In het bestemmingsplan ligt het bouwvlak van de naastgelegen varkenshouderij zeer nabij met name de zogenoemde buitenste schil van het bouwvlak van het bouwbedrijf. De maximale oppervlakte van 10% die daar mag worden bebouwd, komt neer op een oppervlakte van 1107 m². Deze bebouwing kan derhalve op korte afstand van de varkensstal worden opgericht. Er is in het bouwvlak van het bedrijf, ook voor de buitenste schil, geen beperking opgenomen voor het realiseren van geurgevoelige objecten.

In het binnenste deel van het bouwvlak waar een bebouwingspercentage van 60% is toegestaan, bevindt zich op een afstand van circa 22 m van de varkensstal een vergunde en feitelijk reeds gerealiseerde werkplaats, hetgeen in dit geval een geurgevoelig object is. In de plantoelichting is in paragraaf 9.6 weliswaar toegelicht dat de voorgrondbelasting in de werkplaats daalt. Ook is vermeld dat ter plaatse van de werkplaats de cumulatieve geurbelasting is berekend en dat deze onder 20 OUe/m³ ligt, waarmee volgens de toelichting wordt voldaan aan de norm uit de Verordening Ruimte Noord-Brabant. [verzoekster] heeft er echter op gewezen dat uit figuur 9.1 in de plantoelichting blijkt dat ter plaatse van de werkplaats de achtergrondbelasting al boven deze norm van 20 OUe/m³ ligt. Hij betoogt meer algemeen dat de onderbouwing van het standpunt van de raad dat geurhinder geen belemmering vormt voor de vaststelling van het plan tekortschiet.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat twijfel bestaat dat het standpunt van de raad dat het in de directe nabijheid liggende bedrijf van [verzoekster] niet wordt beperkt door het plan en dat ter plaatse van de [locatie 1] sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat, ook voor geur, stand zal kunnen houden in de bodemprocedure.

Om die reden, alsmede gelet op de betrokken belangen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Daarbij wordt aan het belang van [verzoekster] te voorkomen dat door de inwerkingtreding van het plan onomkeerbare gevolgen ontstaan, nu dit voor het bouwbedrijf de directe juridische basis biedt om aanzienlijk meer geurgevoelige bebouwing in de nabijheid van haar perceel te realiseren, een zwaarder gewicht toegekend dan aan het belang van het bouwbedrijf bij afwijzing van het verzoek. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat is gebleken dat het bouwbedrijf recent, in ieder geval een aanzienlijk deel van de door haar gewenste nieuwe bebouwing reeds heeft gerealiseerd.

Conclusie

6.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

7.    De raad dient ten aanzien van [verzoekster] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Meierijstad van 7 mei 2020, kenmerk 1948306552, tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1] te Veghel";

II.    veroordeelt de raad van de gemeente Meierijstad tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

III.    gelast dat de raad van de gemeente Meierijstad aan [verzoekster] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020

641.