Uitspraak 201902207/2/R2


Volledige tekst

201902207/2/R2.
Datum uitspraak: 23 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], gevestigd te [plaats],

en

de raad van de gemeente Cranendonck,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Budel en Kom Maarheeze, herziening supermarkten en parkeren" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoekster] (hierna: [verzoekster]) bij brief van 18 maart 2019 beroep ingesteld.

[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter bij brief van 7 september 2020 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een reactie op het verzoek en nadere stukken ingediend.

[verzoekster] heeft nadere stukken in gediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 december 2020, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, vergezeld door [gemachtigden], en de raad van de gemeente Cranendonck, vertegenwoordigd door mr. M. van Moorsel en mr. M.H.P. Bullens, beiden advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding en voorgeschiedenis

2.    [verzoekster] heeft op 19 september 2017 een omgevings-vergunning voor realisering van een supermarkt op het perceel [locatie] te Budel (hierna: het perceel) aangevraagd. Het op deze aanvraag afwijzende besluit is bij besluit op bezwaar van 3 juli 2018 gehandhaafd.

Bij uitspraak van de rechtbank van 15 januari 2019 is het besluit van 3 juli 2018 vernietigd en heeft de rechtbank bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak.

Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het heeft tevens op 2 april 2019 een nieuw besluit genomen, waarbij de gevraagde omgevingsvergunning is verleend.

Het hoger beroep is bij de Afdeling in behandeling onder zaak nr. 201901690/1/R2. Gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, gelezen in verbinding met 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, zijn tevens verschillende tegen het besluit van 2 april 2019 ingediende beroepen, waaronder een beroep van [verzoekster] zelf, onderdeel van die procedure.

3.    Op 29 januari 2019 heeft de raad het bestemmingsplan vastgesteld. Daarin wordt voor vijf locaties binnen het plangebied, waaronder voor het perceel, vestiging van een supermarkt uitgesloten.

[verzoekster] heeft daartegen beroep ingesteld. Dit beroep is bij de Afdeling in behandeling onder zaak nr. 201902207/1/R2. [verzoekster] heeft niet gelijktijdig een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Het bestemmingsplan is na het verstrijken van de beroepstermijn in werking getreden. Niet in geschil is dat de aanvraag van [verzoekster] in strijd is met het voorliggende bestemmingsplan.

Aanleiding tot het verzoek

4.    [verzoekster] heeft op 2 september 2020 een nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor realisering van een supermarkt op het perceel. Deze aanvraag is inhoudelijk gelijk aan die van 19 september 2017. Zij heeft daartoe volgens haar verzoek om voorlopige voorziening van 7 september 2020 aanleiding gezien in de omstandigheid dat haar bij de behandeling van haar beroep ter zitting op 23 juli 2020 tegen het besluit van 2 april 2019 was gebleken dat drie dagen voor het nemen van dat besluit het bestemmingsplan in werking was getreden.

[verzoekster] verzoekt daarom alsnog om schorsing van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Zij beoogt met haar verzoek naar zij stelt te bereiken dat zij komt te beschikken over een omgevings-vergunning die aan het voorheen geldende bestemmingsplan "Kom Budel" wordt getoetst waarmee haar aanvraag naar zij stelt geheel in overeenstemming is. Zij heeft ter onderbouwing van het verzoek verder verwezen naar hetgeen zij in beroep tegen het besluit heeft aangevoerd.

Het standpunt van de raad

5.    Uit de door de raad in het geding gebrachte stukken blijkt dat de raad bij besluit van 17 november 2020 een verklaring van geen bedenkingen ten behoeve van de aanvraag van [verzoekster] van 2 september 2020 heeft geweigerd. Het college heeft vervolgens bij besluit van 18 november 2020 die aanvraag geweigerd. Zowel de raad als het college hebben zich daarbij op het standpunt gesteld dat vestiging van een supermarkt op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan. Daarvan wordt geen afwijking toegestaan omdat dit in strijd wordt geacht met het detailhandelsbeleid en een goede ruimtelijke ordening.

De raad werpt allereerst de vraag op in hoeverre een nieuwe aanvraag, van 2 september 2020, ingediend ruim een jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan, alsnog een spoedeisend belang zou kunnen opleveren. Bovendien is intussen door het college expliciet geweigerd mee te werken aan de aanvraag. De aanvraag is geweigerd omdat de aangevraagde bouwactiviteit in strijd is met het bestemmingsplan en omdat de raad heeft geweigerd een verklaring van geen bedenkingen af te geven voor het afwijken van het bestemmingsplan. Het standpunt van de raad dat een supermarkt op het perceel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening is een voortzetting van het standpunt dat de raad heeft ingenomen bij de vaststelling van het bestemmingsplan, waarbij de onbedoelde mogelijkheid om een supermarkt op te richten op het perceel is wegbestemd. De raad meent dat, gelet op het voorgaande, geen spoedeisend belang bestaat bij het verzoek van [verzoekster].

Het oordeel van de voorzieningenrechter

6.    Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:

Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Bij het besluit van 18 november 2020 is reeds besloten op de aanvraag van [verzoekster] van 2 september 2020. Die aanvraag is getoetst aan het bestemmingsplan "Kom Budel en Kom Maarheeze, herziening supermarkten en parkeren" nu dat bestemmingsplan reeds op 29 maart 2019 in werking is getreden. De raad betoogt op zichzelf terecht dat het zeer de vraag is in hoeverre een nieuwe aanvraag, van 2 september 2020, ingediend ruim een jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan, alsnog een spoedeisend belang zou kunnen opleveren bij schorsing van dat plan. Intussen is bovendien door het college expliciet geweigerd mee te werken aan de aanvraag. Die weigering is congruent met de daaraan voorafgaande weigering van de raad een verklaring van geen bedenkingen af te geven ten behoeve van het afwijken van het bestemmingsplan. Dat standpunt komt naar inhoud overeen met het standpunt bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van de raad dat gelet op het voorgaande geen spoedeisend belang is gemoeid met het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal hierna ingaan op het betoog van verzoekster dat niettemin sprake is van een uitzonderingsituatie die een spoedeisend belang meebrengt.

[verzoekster] heeft betoogd dat ondanks het voorgaande, nog wel spoedeisend belang bij het verzoek bestaat, gelet op het door haar ingestelde beroep bij de rechtbank tegen het besluit van 18 november 2020. In dat beroep zal worden betoogd dat het besluit op de aanvraag van 2 september 2020 ten onrechte niet met toepassing van de reguliere procedure volgens artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) tot stand is gekomen. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat het besluit wel terecht conform artikel 3.10 van de Wabo met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand is gekomen, dan zal worden betoogd dat in de handelwijze van het college, waarbij volgens [verzoekster] willens en wetens zeer snel op haar aanvraag is besloten teneinde het spoedeisende belang in deze procedure weg te nemen, reden ligt om een uitzondering te maken op de zogenoemde ex nunc toetsing en het college de aanvraag

dan ook had moeten toetsen aan het voorheen geldende bestemmingsplan "Kom Budel".

De voorzieningenrechter ziet in laatstgenoemd betoog, dat ertoe strekt dat toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening zal kunnen dienen ter ondersteuning van de stellingen in beroep van [verzoekster],   geen grond om alsnog een spoedeisend belang bij het verzoek aan te nemen.

Het verzoek wordt dan ook afgewezen.

Conclusie

7.    Het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020

641.