Uitspraak 201904337/1/R3


Volledige tekst

201904337/1/R3.
Datum uitspraak: 23 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Gouda,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2019 heeft het college het uitwerkingsplan "Supermarkt Fluwelensingel" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

B.V. Timpaan Vastgoedontwikkeling heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.

[appellant] en anderen, het college en B.V. Timpaan Vastgoedontwikkeling hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2020, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant] en [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat, M. Corsel en J.S.M. van Someren, zijn verschenen. Voorts is ter zitting B.V. Timpaan Vastgoedontwikkeling, vertegenwoordigd door mr. G.C.M. Schipper, advocaat te Haarlem, [gemachtigde A] en [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

1.    Artikel 8:51d van de Awb luidt, voor zover thans van belang: "Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen."

Inleiding

2.    Het uitwerkingsplan is gebaseerd op het op 25 mei 2011 door de raad van de gemeente Gouda vastgestelde bestemmingsplan "Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost". In het bestemmingsplan hebben de in het geding zijnde gronden de bestemming "Gemengd - Uit te werken". Deze bestemming moet in overeenstemming met artikel 21 van de planregels worden uitgewerkt.

3.    Het plangebied van het uitwerkingsplan is gesitueerd aan de Fluwelensingel 56-59 in Gouda. Het uitwerkingsplan kent een bouwvlak waaraan de bestemming "Detailhandel" is toegekend en een bouwvlak waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend. Aan overige gronden van het plangebied is de bestemming "Verkeer - Verblijf" toegekend.

4.    Op 22 december 2011 heeft de gemeente Gouda een exploitatieovereenkomst gesloten met B.V. Timpaan Vastgoedontwikkeling om op de gronden van het plangebied een supermarkt van 1.500 m2 verkoopvloeroppervlakte met woningen en parkeerplaatsen te realiseren.

5.    [appellant] en anderen wonen rondom het plangebied. Zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat en verkeersoverlast.

Ontvankelijkheid

6.    Het beroep van [appellant] en anderen is namens verschillende natuurlijke personen ingediend. De Afdeling zal hieronder de ontvankelijkheid van het beroep beoordelen.

- Zienswijze

7.    Uit artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, volgt dat slechts beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende die tegen een ontwerpbesluit tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

7.1.    De Afdeling stelt vast dat [namen 9 appellanten] tegen het ontwerpbesluit geen zienswijze naar voren hebben gebracht. Van de omstandigheid dat aan hen redelijkerwijs niet kan worden verweten niet tijdig een zienswijze naar voren te hebben gebracht, is niet gebleken. Gelet hierop is het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingesteld door [namen 9 appellanten], niet-ontvankelijk. Gelet hierop zal het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingesteld door [namen 9 appellanten], in de einduitspraak niet-ontvankelijk worden verklaard.

- Machtiging

8.    Volgens het beroepschrift is beroep ingesteld namens 27 personen van wie, naast de ondertekenaars van het beroepschrift, in de bijlage bij het beroepschrift de namen, adressen en handtekeningen van de overige bewoners zijn opgenomen. De Afdeling begrijpt het beroepschrift zo dat [appellant] en [appellant B], die het beroepschrift hebben ondertekend, voor zichzelf en namens deze in de bijlage bij het beroepschrift genoemde omwonenden beroep hebben ingesteld. Niet alle personen die in de bijlage bij het beroepschrift staan vermeld, hebben een getekende machtiging overgelegd. Zo hebben de volgende natuurlijke personen geen machtiging of andere stukken overgelegd waaruit de gestelde vertegenwoordiging blijkt: [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F]. Hierin ziet de Afdeling aanleiding het beroep van

[appellant] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant C], [appellant D], [appellant E] en [appellant F], niet-ontvankelijk te verklaren. Gelet hierop zal het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant C], [appellant D], [appellant E] en

[appellant F], in de einduitspraak niet-ontvankelijk worden verklaard.

- Ruimtelijke gevolgen van het plan

9.    Ten aanzien van het beroep van [appellant] en anderen dat door de overige natuurlijke personen is ingesteld, oordeelt de Afdeling als volgt. Gelet op de ruimtelijke uitstraling van de voorziene ontwikkeling, bezien in samenhang met de bebouwingsdichtheid in de omgeving van het plangebied en met de omstandigheid dat niet is uitgesloten dat deze natuurlijke personen gevolgen in het kader van verkeersoverlast van de voorziene ontwikkeling kunnen verwachten, is de Afdeling van oordeel dat kan worden aangenomen dat de overige natuurlijke personen namens wie beroep is ingesteld een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang hebben.

- Conclusie ontvankelijkheid

10.    Gelet op hetgeen is overwogen onder 7.1, 8 en 9 is het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], en [namen 9 appellanten], niet-ontvankelijk. Gelet hierop zal het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], en [namen 9 appellanten], in de einduitspraak niet-ontvankelijk worden verklaard.

11.    In de hierna volgende overwegingen worden onder [appellant] en anderen de voormelde personen niet begrepen.

Toetsingskader

12.    Wanneer in een bestemmingsplan een uitwerkingsplicht is opgenomen, dient het college van burgemeester en wethouders in beginsel een uitwerkingsplan vast te stellen. In het kader van een beroep tegen een uitwerkingsplan kan ter beoordeling staan of dit plan is voorbereid en genomen in strijd met het recht, daaronder begrepen of de uitgewerkte bestemming strookt met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan en, voor zover die regels daartoe de ruimte laten, met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij geldt de planologische aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming als een gegeven.

Verkeer

13.    [appellant] en anderen vrezen dat door de in het bestreden plan voorziene ontwikkeling van een supermarkt, woningen en parkeerplaatsen extra verkeer op de singels van Gouda - met name de Fluwelensingel en de Blekerssingel - met alle gevolgen van dien zal ontstaan. Zij voeren hiertoe de volgende bezwaren aan.

14.    [appellant] en anderen voeren aan dat het bestreden plan in strijd is met het "Mobiliteitsplan Gouda 2017-2026" van de gemeente Gouda (hierna: het mobiliteitsplan), omdat de voorziene ontwikkeling in strijd is met de ambities en de toezegging uit het mobiliteitsplan die zien op de verkeerssituatie op de Fluwelensingel en de Blekerssingel. Zo wordt volgens hen de intensiteit van het aantal verkeersbewegingen op de Fluwelensingel en Blekerssingel door het bestreden plan niet teruggebracht maar juist vergroot, terwijl in het verleden al meerdere malen is gewaarschuwd voor de verkeersaantrekkende werking van ontwikkelingen binnen het plangebied. Volgens hen is op dit moment al veelvuldig sprake van filevorming op de Fluwelensingel en de Blekerssingel. Zij wijzen er op dat uit het mobiliteitsplan volgt dat verkeersmaatregelen zouden moeten leiden tot 6.000 in plaats van de huidige 7.500 motorvoertuigen per etmaal op de Fluwelensingel en 7.600 in plaats van de huidige 9.500 motorvoertuigen per etmaal op de Blekerssingel.

14.1.    Uit het onder 12 beschreven toetsingskader voor het bestreden besluit volgt dat in het kader van een beroep tegen een uitwerkingsplan, voor zover de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan daartoe de ruimte laten, ter beoordeling kan staan of dit plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling stelt vast dat in artikel 21 van de uitwerkingsregels van het op 25 mei 2011 door de raad vastgestelde bestemmingplan "Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost" (hierna: het moederplan) niets staat over de bereikbaarheid en de verkeersafwikkeling van de uit te werken bestemming. De Afdeling stelt vast dat de afweging in het moederplan wat betreft het aspect verkeer geen volledige duidelijkheid biedt over de verkeersgeneratie van de in het bestreden besluit voorziene ontwikkeling en de gevolgen hiervan voor de verkeerssituatie op de Fluwelensingel en Blekerssingel. Daarnaast kan er voor het college ook aanleiding bestaan feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de vaststelling van het moederplan bij de besluitvorming van het uitwerkingsplan te betrekken. In dat verband kan mede betekenis toekomen aan de ouderdom van dat bestemmingsplan (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3298).

14.2.    Uit het in de bijlage van de plantoelichting van het moederplan opgenomen rapport "Milieukundig advies. Locatie Jan Verzwollezone-Noord te Gouda" van de Milieudienst Midden-Holland van 20 september 2010 blijkt dat de verkeersaantrekkende werking van de voorziene supermarkt en de voorziene woningen en daarnaast de uitbreiding van het parkeerterrein Klein Amerika 2.068 motorvoertuigen per etmaal is. De Afdeling is niet gebleken dat de verkeersprognose die in het moederplan is gemaakt concreet is toegespitst op de voorziene ontwikkeling. Bovendien is deze verkeersprognose achterhaald, gelet op het mobiliteitsplan dat dateert van na de vaststelling van het moederplan. Uit het mobiliteitsplan blijkt dat de gemeente Gouda prioriteit geeft aan de wens om de verkeersdruk op de Fluwelensingel en de Blekerssingel te verminderen en de verkeerssituatie te verbeteren, omdat zich op de singels in Gouda problemen voordoen als gevolg van verkeersonveiligheid, beperkte ruimte voor fietsers, emissieoverlast, geluidoverlast en een niet optimaal stadsbeeld. Weliswaar volgt uit het in de bijlage van de plantoelichting van het bestreden uitwerkingsplan opgenomen rapport "Uitwerkingsplan Klein Amerika" van de Omgevingsdienst Midden-Holland van september 2017 dat wordt uitgegaan van een verkeersaantrekkende werking van 1.470 motorvoertuigen per etmaal voor de voorziene supermarkt, maar onduidelijk blijft wat de gevolgen zijn van de verkeersbewegingen die de voorziene ontwikkeling zal genereren op de singels in Gouda, in het bijzonder voor de verkeerssituatie op de Fluwelensingel en de Blekerssingel. Gelet op de omstandigheden van het geval bestaat naar het oordeel van de Afdeling ruimte voor een aanvullende toets aan een goede ruimtelijke ordening in de uitwerkingsfase van de met het bestreden plan voorziene ontwikkeling.

14.3.    De Afdeling overweegt dat het college niet concreet met behulp van een actueel verkeersonderzoek inzichtelijk heeft gemaakt wat de verkeerssituatie is rondom het plangebied als gevolg van de met het uitwerkingsplan voorziene ontwikkeling. Het college heeft met een verwijzing naar de plantoelichting van het moederplan niet voldoende concreet onderbouwd hoeveel verkeersbewegingen deze voorziene ontwikkeling zal genereren en wat de gevolgen daarvan zijn voor de verkeerssituatie op de singels in Gouda, in het bijzonder op de Fluwelensingel en de Blekerssingel. Daarnaast overweegt de Afdeling dat het college hiervoor  niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar het mobiliteitsplan en de aanvulling op dat plan van Goudappel Coffeng van 20 januari 2020, aangezien deze stukken hierover geen duidelijkheid bieden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het mobiliteitsplan dateert van na de vaststelling van het moederplan en dat daarin wat de verkeersprognose betreft niet is gebleken dat daarin concreet rekening is gehouden met de voorziene ontwikkeling. Gelet op het voorgaande zijn de gevolgen voor de verkeerssituatie ter plaatse door de voorziene ontwikkeling onvoldoende door het college in kaart gebracht en is ook onduidelijk hoe de voorziene ontwikkeling zich verhoudt tot de ambitie in het mobiliteitsplan om voor de Fluwelensingel en de Blekerssingel de verkeersbelasting juist te verminderen. Gelet op het vorenstaande is het bestreden uitwerkingsplan wat betreft de gevolgen voor de verkeerssituatie niet met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb vereiste zorgvuldigheid voorbereid en heeft het college zich zonder deugdelijke motivering in de zin van artikel 3:46 van de Awb in redelijkheid niet op het standpunt kunnen stellen dat de in het uitwerkingsplan voorziene ontwikkeling in zoverre niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het betoog slaagt.

14.4.    De Afdeling zal met het oog op een finale geschilbeslechting ook de overige beroepsgronden beoordelen.

14.5.    Omdat gelet op wat is overwogen onder 14.2 en 14.3 de verkeerssituatie rondom het plangebied als gevolg van de voorziene ontwikkeling niet voldoende in kaart is gebracht, is op voorhand niet duidelijk in hoeverre de realisatie van de voorziene ontwikkeling nadelige gevolgen voor de omgeving heeft.

In de einduitspraak zal worden beslist over de beroepsgronden dat er nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid zullen ontstaan, dat de verkeersaantrekkende werking van de voorziene ontwikkeling zal leiden tot overschrijdingen van de hoeveelheid fijnstof in de lucht en dat de voorziene ontwikkeling zal leiden tot meer wegverkeerslawaai.

Behoefte

15.    [appellant] en anderen betogen dat de behoefte aan de in het uitwerkingsplan voorziene supermarkt niet is onderbouwd.

Primair voeren zij aan dat er naar de feitelijke behoefte van de voorziene supermarkt nooit onderzoek is gedaan.

Subsidiair voeren [appellant] en anderen aan dat uit het rapport "Gouda - Klein Amerika Distributieve toets en effecten supermarkt" van Bureau Stedelijke Planning van 25 mei 2016 (hierna: de distributieve toets), dat ten grondslag ligt aan het uitwerkingsplan, ook niet volgt dat er behoefte is aan de voorziene supermarkt. Daarbij stellen [appellant] en anderen dat er in de distributieve toets geen rekening is gehouden met de extra supermarkt die tegenover het station van Gouda is geopend en de nieuwe supermarkt die zal worden gevestigd in de Marktpassage. Verder wijzen [appellant] en anderen erop dat bij het bepalen van de behoefte ook met het overige winkelaanbod in de gemeente Gouda, zoals de markten in Gouda en de bezorgdienst Picnic, ten onrechte geen rekening is gehouden.

15.1.    Ingevolge artikel 1.1.1, derde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), wordt in hoofdstuk 3 van dit besluit en de hierop berustende bepalingen onder een bestemmingsplan mede begrepen een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).

Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro gaat een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin een beschrijving is neergelegd van de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.

15.2.    Uit het onder 12 beschreven toetsingskader voor het bestreden besluit volgt dat de planologische aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming geldt als een gegeven. Ter beoordeling kan slechts staan of de voorziene ontwikkeling van het uitwerkingsplan in overeenstemming is met het recht en een goede ruimtelijke ordening.

15.3.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) dient een bestemmingsplan te voldoen aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro. Dit geldt dus, gezien 15.1, ook voor een uitwerkingsplan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte. De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd. De bestuursrechter beoordeelt, in aanmerking genomen deze onderbouwing, of de mogelijk gemaakte ontwikkeling zodanig is, dat aanleiding bestaat voor het oordeel dat het betrokken bestuursorgaan er in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat er behoefte zal bestaan aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt.

15.4.    Het betoog van [appellant] en anderen dat er naar de feitelijke behoefte van de voorziene supermarkt nooit onderzoek is gedaan, mist feitelijke grondslag, nu uit de in de bijlage van de plantoelichting van het bestreden uitwerkingsplan gevoegde distributieve toets volgt dat het college voorafgaand aan de vaststelling van het uitwerkingsplan onderzoek heeft verricht naar de behoefte van de voorziene supermarkt.

15.5.    Voor zover [appellant] en anderen ter zitting nader hebben toegelicht dat hun beroepsgrond ziet op de behoefte van de voorziene supermarkt ten opzichte van andere voorzieningen die levensmiddelen verkopen en die zijn gesitueerd in de binnenstad en binnen de singels van de gemeente Gouda, overweegt de Afdeling dat het college onder verwijzing naar de distributieve toets en de nadere memo "Reactie brief bewoners supermarkt-ontwikkeling Gouda-Klein Amerika" van 25 mei 2018 van Bureau Stedelijke Planning (hierna: de nadere memo) aannemelijk heeft gemaakt dat er behoefte is aan de voorziene supermarkt. Zo volgt uit de distributieve toets dat het supermarktaanbod in het centrum van de gemeente Gouda zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht beperkt is en dat zowel het aantal en de omvang van de supermarkten als hun toegevoegde waarde voor het functioneren van de binnenstad van Gouda beperkt is. In de distributieve toets staat dat de voorziene supermarkt zal zorgen voor structuurversterking, omdat de voorziene ontwikkeling de positie van het centrum van Gouda versterkt. Daarnaast biedt de voorziene supermarkt de mogelijkheid voor bewoners uit de gemeente Gouda en de regio om winkelen en de dagelijkse boodschappen te combineren en zorgt de voorziene supermarkt op die manier voor een extra motief voor bezoek aan de binnenstad. Volgens de distributieve toets zal het voorgaande, gelet op de generieke ontwikkelingen van het winkelen, een positieve bijdrage leveren aan het functioneren van het centrumgebied van Gouda. In de nadere memo staat dat in de distributieve berekening ook rekening is gehouden met zogenoemde harde plannen voor supermarkten elders in Gouda, die pas na het opstellen van het rapport zijn gerealiseerd, maar dat deze supermarkten geen invloed hebben op de uitkomst van de distributieve berekening. Ten aanzien van de stelling van [appellant] en anderen dat er geen rekening is gehouden met de bezorgdienst Picnic, volgt uit de nadere memo dat tot nu toe het marktaandeel van deze bezorgdienst beperkt is van rond de 2% en dat de verwachting is dat dit aandeel langzaam toe zal nemen, maar dat dit geen substantieel effect heeft op de behoefte aan fysieke winkels. In de nadere memorie staat dat consumenten in ieder geval de twee typen diensten zowel fysiek als online naast elkaar zullen gebruiken. De Afdeling acht dit niet onaannemelijk. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] en anderen de juistheid van de bevindingen en de conclusies van de distributieve toets onvoldoende gemotiveerd hebben betwist. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich onder verwijzing naar de distributieve toets en de nadere memo in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de voorziene supermarkt. Overigens wijst de Afdeling er op dat B.V. Timpaan Vastgoedontwikkeling ter zitting heeft toegelicht dat er voldoende belangstellende exploitanten zijn voor de voorziene supermarkt en dat er zich inmiddels ook al een gegadigde heeft gemeld die de voorziene supermarkt daadwerkelijk wil exploiteren.

Gelet op het voorgaande bestaat in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat er behoefte bestaat aan de in dit plan voorziene supermarkt.

Het betoog faalt.

Communicatie met omwonenden

16.    [appellant] en anderen voeren aan dat over het uitwerkingsplan ten onrechte nauwelijks serieuze communicatie met de buurtbewoners rondom het plangebied heeft plaatsgevonden. De op 23 oktober 2017 georganiseerde informatieavond gaf volgens hen bijna geen informatie. Daarnaast stellen [appellant] en anderen dat de plannen voor de voorziene ontwikkeling ten onrechte ongewijzigd doorgaan zonder dat het college in de door hen ingediende zienswijzen aanleiding zag om het bestreden plan te wijzigen. [appellant] en anderen stellen dat hun wens voor meer leefbaarheid in de buurt en een gezonde woon- en werkomgeving door het college volstrekt niet serieus wordt genomen.

16.1.    De Afdeling overweegt dat in de Awb, noch in de Wro, noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan het college gehouden is ook al voorafgaand aan de vaststelling van het ontwerpplan informatie aan en communicatie met de omwonenden te initiëren .

Daarnaast wijst de Afdeling erop dat een ieder voorafgaand aan de vaststelling van het uitwerkingsplan zijn reactie op het plan kenbaar kan maken door middel van een zienswijze over het ontwerp uitwerkingsplan. Dit heeft de wetgever voor belanghebbenden toereikend geacht om hun visie over het plan naar voren te brengen. [appellant] en anderen hebben in dit geval van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Afdeling ziet in de algemene stelling van [appellant] en anderen dat hun zienswijze niet serieus is genomen geen grond voor het oordeel dat hierdoor het plan voor vernietiging in aanmerking zou moeten komen.

16.2.    Het betoog van [appellant] en anderen kan gelet op het vorenstaande in zoverre niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog faalt.

Herhalen zienswijze

17.    Voor zover [appellant] en anderen voor het overige verzoeken de inhoud van hun zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de Nota van beantwoording zienswijzen "uitwerkingsplan supermarkt Fluwelensingel" is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] en anderen hebben in hun beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging hiervan onjuist zou zijn.

Het betoog faalt.

Conclusie

18.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak:

- met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 14.2 en 14.3 met behulp van een rapportage en/of nadere onderbouwing inzichtelijk te maken of de ontwikkeling waarin het bestreden uitwerkingsplan voorziet ruimtelijk aanvaardbaar is qua verkeerssituatie op de singels in Gouda, in het bijzonder de Fluwelensingel en de Blekerssingel, en hoe dit zich verhoudt tot de ambitie in het mobiliteitsplan om voor de Fluwelensingel en de Blekerssingel de verkeersbelasting juist te verminderen;

- te bezien of het besluit van 12 februari 2019 in het licht van het voorgaande al dan niet in stand kan blijven en zo nodig een ander besluit te nemen.

Het college dient de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen. Het door het college eventueel te nemen gewijzigde of nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

19.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda op:

- om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat is overwogen onder 14.2, 14.3 en 18, het daar omschreven gebrek in het besluit van het college van 12 februari 2019 te herstellen, en;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020

159-867.